
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Bij dokter Wiegersma lijkt me een uitgebreide biografie niet nodig, omdat hij vrij bekend is. Lees bijvoorbeeld het verhaal De dokter van Lith: Jacob Wiegersma (1863-1931) op deze website. Op 19 juli 1889 kwam hij uit Utrecht naar Lith waar hij 40 jaar gebleven is. Bij hem zal ik me verder beperken tot zijn doodsbriefjes.
Zijn eerste briefje is gedateerd op 13 november 1889. Het betreft het overlijden van de 5 weken oud Johannes van den Hurk.
Voorafgaande aan de doodsbriefjes zitten er in het archief enkele duplicaten van pokkenbriefjes. Het orgineel was voor (de ouders van) het kind. Al in 1823 werd ingevoerd dat kinderen, om op school toegelaten te worden, een pokkenbriefje moesten kunnen tonen. In 1857 werd deze verplichting onder invloed van de protestante Réveil-beweging weer afgeschaft. De gevolgen waren desastreus: in de periode 1871-1873 overleden in Nederland meer dan 23.000 mensen aan de pokken. Bij de Wet op de besmettelijke ziekten van 1872 werd de verplichting snel weer ingevoerd. In 1976 werd deze definitief afgeschaft, omdat de ziekte toen volledig verdwenen was. Een voorbeeld.
Het eerste interessante doodsbriefje stamt van 6 december 1890. Het betreft de 87-jarige kunstschilder Nicolaas Winteroij. Deze werd in Waalwijk geboren en werkte vervolgens in Gemert en Gilze-Rijen. Hij stond bekend als een middelmatige schilder van portretten en religieuze taferelen. Na het overlijden van zijn vrouw trok hij op 6 december 1886 in bij zijn zoon Alphons die in Lith hoofdonderwijzer was.
De volgende briefjes die aandacht verdienen zijn uit 1891. In dat jaar overleden 8 personen aan influenza (griep). Dit is er een van.
Deze overlijdens waren het gevolg van de Russische of Aziatische griep, een pandemie die in 1889 in Rusland was uitgebroken. De meeste ziektegevallen werden tussen oktober 1889 en december 1890 gerapporteerd. Het kan dus zijn dat het vermoeden van dokter Ledel op 4 februari 1890 juist was, toen hij schreef 'vermoedelijk influenza'. Tussen maart en juni 1891 stak de ziekte opnieuw de kop op en heeft toen in elk geval ook Lith bereikt. Wereldwijd bedroeg het aantal slachtoffers ongeveer 1 miljoen op een wereldbevolking van anderhalf miljard mensen.
Op 26 mei 1894 beroofde de 65-jarige landbouwer Cornelis van Duighuijzen zich van het leven. De manier waarop is niet bekend. Dokter Wiegersma schrijft: 'suicide'.
Op 18 februari 1897 overleed Petrus van Kessel. Dokter Wiegersma schrijft dat hij 94 jaar was. In werkelijheid was hij 'pas' 93, zoals ook in zijn overlijdensakte staat. Hij was in elk geval de oudste persoon die ik tussen 1880 en 1908 ben tegengekomen.
Ook een doodgraver heeft niet het eeuwige leven: op 19 februari 1902 overleed de doodgraver Gijsbertus de Bijl.
In het bestand van 1902 zitten 2 briefjes die geen doodsbriefjes zijn maar betrekking hebben op tyfuspatiënten. Op 14 september 1902 schreef dokter Wiegersma in een briefje aan een onbekende geadresseerde, waarschijnlijk het gemeentebestuur, dat hij bij het zoontje van Geurt van Uden buiktyfus geconstateerd had. Hoe het dit zoontje verder is vergaan, heb ik niet gevonden. In april daaraanvoorafgaand had hij het volgende briefje geschreven:
Hierin wordt medegedeeld dat een tyfuslijdster genezen is. De zinsnede 'tot onteigening kan worden overgaan' heeft betrekking op het feit dat de gemeente alle zaken in het huis van de genezen zieke die nog tot besmetting zouden kunnen leiden, zoals bed, beddegoed, kleren enz. in beslag kon nemen. Deze spullen werden vervolgens verbrand.
Het meest dramatische doodsbriefje schrijft Jacob Wiegersma op 6 april 1903. De dag ervoor is zijn eigen vrouw Betsy (Elisabeth Josephina Maria) Blancke op 38-jarige leeftijd aan meningitis (hersenvliesontsteking) overleden.
Het wekt enige bevreemding dat hij deze verklaring van overlijden zelf heeft opgemaakt. Ik heb niet kunnen achterhalen hoe de regelgeving daaromtrent in 1903 was, maar anno 2021 zou dit niet kunnen. Art. 6, lid 2 van de Wet op de lijkbezorging verbiedt dit.
In de maanden april en mei 1904 werd dokter Wiegersma in Lith geconfronteerd met een uitbraak van roodvonk, een zeer besmettelijke, maar relatief onschuldige kinderziekte, die evenwel tot complicaties kan leiden met in het uiterste geval de dood tot gevolg. Ten gevolge van deze uitbraak overleden 8 kinderen in de leeftijd van 2 tot 14 jaar. In chronologische volgorde waren dit:
11 april: Hendrikus de Poot, 7 jaar, zoon van Albertus Christianus de Poot en Maria Wilhelmina Smits, geboren op het adres Wijk A 31;
15 april: Johanna Maria Bornemans, 5 jaar, dochter van Hendrikus Bornemans, zadelmaker, en Johanna Maria van Ingen;
22 april: Johannes Hendrikus van der Meijden, 3 jaar, zoon van Peter van der Meijden en Adriana van der Maren;
25 april: Gijsbertus van der Meijden, 2 jaar, zoon van Peter van der Meijden en Adriana van der Maren;
27 april: Petronella Bornemans, 11 jaar, dochter van Hendrikus Bornemans en Johanna Maria van Ingen;
4 mei: Elisabeth Smits, 11 jaar, dochter van Theodorus Smits, koperslager, en Hermina van Toor;
6 mei; Hendrika Smits, 14 jaar, dochter van Theodorus Smits en Hermina van Toor;
17 mei: Hendrikus Janssen, 5 jaar, zoon van Johannes Cornelis Janssen, visser en baggerman, en Johanna van Kessel, geboren op Wijk B 57.
Het is duidelijk dat Elisabeth en Hendrika Smits zusjes waren en zo ook Johanna Maria en Petronella Bornemans. De zusjes Smits werden geboren op Wijk B 58 resp. B 22. De zusjes Bornemans werden geboren op Wijk B 55 resp. B 60.
Johannes Hendrikus van der Meijden en Gijsbertus van der Meijden waren broertjes. Ze werden geboren op Wijk C 60. Dus drie gezinnen waarin het noodlot extra zwaar toesloeg.
Het eerste kind dat overleed was dus Hendrikus de Poot. Hieronder zijn doodsbriefje.
Bij dit overlijden schrijft dokter Wiegersma: 't Lijk moet zoo spoedig mogelijk gezonken en de besmette goederen vernietigd enz. worden'. De zinsnede 'zoo spoedig mogelijk' is onderstreept. Die opdracht tot vernietiging heeft hij later niet meer herhaald, waarschijnlijk omdat dat dan al algemeen bekend zal zijn geweest. Hij herhaalde wel steeds dat onmiddellijk begraven moest worden. Dokter Wiegersma was daarbij wel literair ingesteld, hij varieerde met de formulering van het dringend advies. Onmiddellijke begraving 'gewenscht', 'geboden' of 'noodzakelijk', hij gebruikt na de eerste keer wel steeds het woord 'begraving', 'gezonken' vond hij misschien toch een beetje te cru. In een volgende paragraaf zal ik meer over onmiddellijk begraven schrijven.
Maria Wilhelmina Smits, de moeder van Hendrikus de Poot, en Theodorus Smits, de vader van Elisabeth en Hendrika, waren beide kinderen van Henricus Smits en Elisabeth Peeters (Paters), dus zij waren broer en zus.
De huisnummers B 55, B 57, B 58 en B 60 lagen waarschijnlijk aan de westkant van de Dijk. Ze lagen in elk geval dicht bij elkaar. Op dat punt grensde wijk B ook aan Wijk C, de Engwijk. Dus dit kan de besmetting verklaren, het is natuurlijk ook mogelijk dat de Van der Meijdens ondertussen ook aan de Dijk woonden.
Het is natuurlijk niet zo dat de kinderen die het eerst besmet zijn, ook het eerst overleden, het is waarschijnlijk dat de oudere kinderen, met name de zusjes Smits, 11 en 14 jaar, meer weerstand hadden en langer ziek zijn geweest voor hun uiteindelijk overlijden.
Op basis van bovenstaande gegevens waag ik me aan een hypothese over het verloop van de besmetting, waarbij ik er gemakshalve vanuit ga dat de kinderen nog woonden op de adressen waar ze geboren waren (de geboorteaktes vermelden adressen, de overlijdensaktes niet). Waarschijnlijk was Hendrikus de Poot de eerst besmette. Hij woonde niet in de buurt van de andere kinderen, maar hij zou tijdens een familiebezoek zijn nichtjes Smits aangestoken kunnen hebben. Zij overleden weliswaar niet als volgende, want zij waren relatief oud. Vervolgens zullen de zusjes Smits de buurtgenootjes besmet hebben.
Dit is het zevende deel van het artikel over de doodsbriefjes van de gemeente Lith.
Klik hier voor de overige delen
Het volledige artikel verscheen eerder in de Maaskroniek 44 (2021) nr. 94 (uitgave Heemkundekring “Maasdorpen in de gemeente Lith”).