
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Je ziet hier van links naar rechts Hermanus van Boxtel, J. van Schaijk (mijn vader), rector Nuyens van het klooster Soeterbeeck, pastoor Van der Heijden, Dorus Voet (toen onze buurman), de heer Bardoel en de laatste is waarschijnlijk de heer Reijs, directeur van de Boterfabriek.
Ik ben in 1924 in dit dorp geboren en heb er mijn prilste jeugd doorgebracht. Mijn ouders waren er vanwege de woningnood neergestreken, na de mobilisatietijd van 1914-1918. Het huis behoorde aan de kerk en was een kosterswoning.
Mijn vader mocht hier intrekken met zijn gezin van toen twee kinderen. Als tegenprestatie moest hij als koster optreden, wat hij naast zijn vaste kantoorbaan in Ravenstein twaalf jaar heeft gedaan. Mijn jongste broer is er ook geboren.
In het kerkdorp woonden voornamelijk landbouwers, maar ook arbeiders van de voederfabriek Meulemans, schoenfabriek Ravo, de Boerenbond Ravenstein. Voor de bakker moesten we naar Dennenburg, waar ook een klompenmaker zat. Er was een kruidenierswinkel waar ook petroleum werd verkocht. Dat was heel belangrijk, want er was nog geen elektriciteit: we hadden petroleumlampen en we gingen naar bed met de kaarslamp.
In het hulppostkantoor was de invalide Pietje Driessen de baas, we noemden hem altijd “Drietje Piesen”. Hij werd bijgestaan door zijn ongehuwde zus Door. Als je postzegels moest halen kon je zo in hun woonkamer kijken. Een slager was er helemaal niet: de boeren slachtten hun varkens of kalveren zelf. Het vlees werd ingemaakt, hammen en spek werden gerookt, wat heel arbeidsintensief was.
De kerk, en dus ook de pastoor, nam een voorname plaats in. Pastoor Van der Heijden was, samen met het hoofd van de St. Josephschool, de heer Van Erp, zo’n beetje de ongekroonde koning van het dorp.
De school had twee leerkrachten: juffrouw Van Uden gaf les in de 1e, 2e en 3e klas, het schoolhoofd deed klas 4, 5 en 6. Er was geen kleuterschool, de kinderen bleven thuis tot ze leerplichtig waren; dat was toen op zevenjarige leeftijd. Ik ben zelf wél naar de kleuterschool geweest in Ravenstein, bij de nonnen. Mijn vader nam me mee op de fiets, ik mocht op de stang zitten.
‘s Middags moest ik overblijven en ’s avonds werd ik dan opgehaald door mijn moeder. Juffrouw Van Uden was een lieve, zachtaardige vrouw. Ze sloeg nooit, in tegenstelling tot de hoofdmeester of de pastoor. Die konden er wat van: ze hadden losse handen en sloegen er op los, al dan niet met de liniaal. Als Gerard van Erp aan het rossen was, stond het schuim op zijn mond.
We kregen taal, rekenen, schrijven, lezen, geschiedenis en bij hoge uitzondering aardrijkskunde. Gymnastiek bestond nog niet. Wel moesten we ook elke dag tien vragen uit de catechismus van buiten opzeggen. De meisjes kregen tot en met de derde klas handwerken. Speelkwartier bestond niet en we mochten nooit naar de WC. De schooltijden waren van half negen tot twaalf uur en van één uur tot half vier. Het schoolhoofd moest om vier uur de trein kunnen halen om in Oss les te geven aan een avondschool. Er hing geen klok in de klas, en dat vond ik een ramp. Als kinderen hadden we geen horloge, daar was geen geld voor.
Twee keer in de week kregen we godsdienstles van meneer pastoor. Zoals gezegd had hij er ook plezier in om de liniaal te gebruiken, vooral als hij ons ’s ochtends in de kerk gemist had. Daar moesten we elke ochtend, winter en zomer, om zeven uur present zijn. Ook op zondag moesten we drie keer naar de kerk: om acht uur de vroegmis, om tien uur de hoogmis en dan ’s middags om drie uur naar het Lof. : niemand deugde, we waren nog slechter dan Parijs. En koud! Omdat er geen verwarming was, had je in de winter jubeltenen van de kou.
In 1934 werd de pastoor opgevolgd door pastoor Timmermans. Die was mild voor de kinderen en stak geen donderpreken af. Hij wilde in de parochie een bedevaartplaats maken ter ere van Sint Rochus en dat kostte veel geld. Zodoende kregen we vaak een extra-collecte.
De pastoor vond ook dat mijn vader het geld niet nodig had, en betaalde daarom het loon voor het werk dat hij in en rond de kerk deed niet uit. Mijn vader was naast koster ook organist en leidde het zangkoor en het kinderkoor. Die ruzie om geld liep hoog op en na enkele jaren heeft mijn vader het aanhangig gemaakt bij de bisschop (dat was toen monseigneur Diepen).
Hij kreeg zijn achterstallige loon helemaal uitbetaald, maar dat schoot Timmermans in het verkeerde keelgat en tussen Kerst en Oudjaar werden we uit ons huis gezet. Ik denk dat mijn ouders de bui al hadden zien aankomen, want ze hadden inmiddels al een huis gekocht in Ravenstein, waar we toen hals over kop ingetrokken zijn.
Van het dorp ken je niets meer terug. Alleen in de kerk is niet veel veranderd. Ik ben vorig jaar bij het Sint Rochusfeest de kerk binnengewandeld. Zelfs de lichtkrans rond Maria, aangebracht door pastoor Timmermans, was nog dezelfde. Voor de gelegenheid stond St. Rochus er nu in met zijn hond. De kapel van de heilige heb ik ook bezocht. Jammer genoeg heb ik geen foto’s meer van Deursen. Het huis waar we later woonden, is in vlammen opgegaan met alles wat er in was. Maar mijn herinneringen zijn nog niet opgebrand, alles staat me nog levendig voor de geest...