
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Mijn voorouders Jan Petersz de Jongh alias Horeman (1663-1742) en diens vrouw, Jenneke van Oosterhout, werden verdacht van heling van door de bende gestolen spullen.
Jan Petersz de Jongh alias Horeman was herbergier op de Zandschel nabij Loon. In juni 1725 werd Jan met zijn huisvrouw, Jenneke van Oosterhout, opgesloten in een vuile, stinkende kerker in het kasteel van Loon. Otto Juijn, drossaard van Loon, daagde hen voor het gerecht vanwege het verschaffen van voedsel en drank aan en heling van goederen van criminelen. Bij het langdurige proces waren de schepenen Cornelis Verhagen, Nicolaes Mouthaen, Thomas van Vucht en Lambert Nouen betrokken.
Op 16 juni 1725 werd een inventaris opgemaakt van de goederen die op de 15e door drossaard Ottho Juijn in beslag waren genomen in het huis van Jan Petersse de Jongh en diens vrouw, beiden gevangen op het kasteel.
De drossaard stelde dat "het op straffe verboden is aan heiden [zigeuners, red.], landlopers en vagebonden onderdak en kost en drank te verschaffen en dat verdachten dit wel hebben gedaan en ook gestolen goederen aangenomen hebben."
Op 27 juni 1725 was er sprake van "diefstal van een schaap door Willem de Cadet van Hendrick van Wesel, hetwelk door De Jongh is gekocht". Op 30 juli 1725 werd opgetekend: "gevangenen hoeven niet meer gescheiden te zitten".
Drossaard Juijn riep verschillende getuigen op om verklaringen over het echtpaar af te leggen.
Francis van Dijck en Piero Genet legden op 6 augustus 1725 een verklaring af over 'heidenen' die ongeveer twee jaar geleden verbleven in het huis van Jan Petersse de Jongh alias Hoornman.
Jenneke Janssen Kop, weduwe van Hendrick Jansse van Pinxteren en wonende op de Zandschel, legde op 22 augustus 1725 een verklaring af over de zigeuners, die hebben verbleven in het huis van Jan Hooreman en Jenneke van Oosterhout.
Op 27 augustus 1725 werd opgetekend: "het echtpaar zit in een vuile, stinkende kerker opgesloten, waar hun gezondheid in gevaar kan komen".
Maar Jan de Jongh en Jenneke van Oosterhout gaven zich niet zomaar gewonnen. Catharina de Jongh, wonende aan het einde van de Loonse Dreef, legde op hun verzoek een verklaring af op 6 september 1725. Jan van Oosterhout en Dirck Rijcken deden hetzelfde op 15 november 1725.
Adriaen de Helt, meester-ketelbuter of koperslager, legde op 11 juni 1726 een verklaring af over een pistool dat hij van Jan Petersse de Jongh alias Horenman gekregen had ter reparatie.
Na een proces van ruim een jaar werden de beide verdachten, mijn voorouders, vrijgesproken.