
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Na zijn bezoek aan de gemeente Gassel op 11 april 1913 schrijft de commissaris: Er gaan nogal menschen naar Amerika. Het schijnt, dat het den menschen daar nogal goed gaat; ze blijven ten minste nogal daar, en komen niet terug.
Niet alleen uit Gassel vertrokken begin vorige eeuw mensen naar de Verenigde Staten om hun geluk te beproeven. Ook in andere Brabantse dorpen pakten regelmatig hele gezinnen de koffers vol schamele bezittingen en togen naar Rotterdam om daar op de boot te stappen naar het beloofde land.
Tegenwoordig noemen we die vertrekkers emigranten, in de tijd van de commissaris werden ze landverhuizers genoemd. Een woord dat de lading uitstekend dekt, maar gek genoeg had het een negatieve bijklank. Want de wens tot emigreren, je land willen verruilen voor een ander, werd door de massa op het platteland helemaal niet als een positieve eigenschap beschouwd. Doe maar gewoon en blijf zitten waar je zit, dat was het credo. Wie wél emigreerde, zo luidde de publieke opinie, was een avonturier. Vaak iemand van minder allooi, mensen die zich niet konden of wilden aanpassen aan de geldende mores. Niet zelden waren het families die in de gemeenschappen al een geïsoleerde positie hadden.
Uit de bevolkingsregisters blijkt dat landverhuizers zelden als eenling en pionier de sprong in het diepe maakten. Meestal waren familieleden, buren of kennissen hen al voor gegaan. Toen Hendrikus Sweere in 1920 vanuit Sint Anthonis naar de Amerikaanse staat Dakota emigreerde, ging hij zijn broer Theodorus na, die vier jaar eerder al was afgereisd. In 1913 emigreerden vanuit Oploo twee jonge landbouwers, Wilhelmus Lemmens en Petrus Hubers, naar Nebraska. Zij golden als verkenners. Broer Hendrikus Hubers kwam twee jaar later en vader Johannes Hubers volgde in 1916 zijn zoons, samen met twee andere kinderen. In 1920 volgden familieleden van Wilhelmus Lemmens.
In twintig jaar tijd, tussen 1901 en 1920, vertrokken 2.387 Brabanders naar de VS. Uit het oosten van Brabant waren het er meer dan uit de rest van de provincie, maar uit andere delen van ons land emigreerden nóg meer mensen. Volgens onderzoekers vertrokken Oost-Brabanders niet zozeer omdat hier geen werk was – de landbouwcrisis van eind 19e eeuw was voorbij – maar omdat ze tot emigratie aangetrokken werden. Deskundigen noemen dat de ‘pull-factor’, in tegenstelling tot de ‘push-factor’. Er was veel positieve publiciteit, in kranten en geïllustreerde magazines, over Amerika als het beloofde land. Die pr-machine werd op gang gehouden door vervoersmaatschappijen die graag aan de reizigers verdienden. Zoals de Holland Amerika Lijn (HAL) die met stoomboten de overtocht verzorgde. Een overtocht kostte tussen de 50 en 100 gulden. Er was hevige concurrentie: ook uit Bremen, Hamburg en Antwerpen kon je vertrekken. De HAL had overal in Nederland agenten wonen die premies verdienden als ze mensen overhaalden om te emigreren. In Mill woonde de actieve agent B. Kerstens. Die adverteerde in 1911 en 1912 gedurende 24 weken achtereen in het veelgelezen blad van de Brabantse boerenbond, de NCB.
Dit verhaal verscheen eerder in dagblad De Gelderlander.
Bekijk hier alle verhalen in de serie Hoog Bezoek