
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Betlehem was een klein begijnhof van acht à negen bewoonsters, dat rond 1440 was ontstaan. Maria van Hout is daar vermoedelijk in het begin van de zestiende eeuw ingetreden, maar aangezien we niet precies weten wanneer en waar ze is geboren, blijft dat enigszins giswerk. De naam Van Hout zou zij gekregen hebben, omdat zij in Udenhout zou zijn geboren, maar ook dat weten we niet met zekerheid.
We weten wél iets van haar geestelijk leven door de brieven die zij schreef aan haar biechtvader, de Oisterwijkse pastoor Philippus van Hosden. Aangezien deze ook koorheer was van de Sint-Gertrudisabdij te Leuven, was hij vaker niet dan wel in Oisterwijk, wat de correspondentie verklaart. Vóór 1531 laat Maria zich in haar brieven kennen als een weifelende, onzekere vrouw, die niets durfde zonder uitdrukkelijke toestemming van haar biechtvader. Na haar visioen veranderde dat.
Zij schreef enkele traktaten die indruk maakten op bezoekende geestelijken, zoals vertegenwoordigers van het kartuizerklooster St. Barbara in Keulen. Zoveel indruk zelfs, dat de prior van deze Keulse kartuize Maria en twee van haar medezusters uitnodigde om naar het Keulse klooster te komen. Maria zou ook daadwerkelijk naar Keulen gaan, maar pas in 1545. Voor die tijd was zij “meesteres” (mater) van het in 1539 geheel vernieuwde Betlehem.
De Keulse kartuizers zagen voor Maria een rol weggelegd in hun strijd tegen de toen opkomende leer van Luther, met name voor de contacten met het gewone volk, want Maria schreef in de volkstaal. In 1531 werden haar traktaten en brieven in Keulen gedrukt onder de titel Der rechte Wech zo der Evangelischer volkomenheit. In 1532 kwam Dat Paradijs der lieffhavender sielen vol inniger oiffingen des geists in druk uit. Van een derde uitgave, in het Latijn Novem simplicitatis gradus (Negen trappen van eenvoud), is geen enkel exemplaar bewaard gebleven.
Maria moet een vrouw geweest zijn die in haar medemensen warme, vriendschappelijke, gevoelens kon opwekken. De bekende theoloog en jezuïet, de later heilig verklaarde Petrus Canisius, sprak haar bijvoorbeeld aan met “mijn allerliefste moeder”. Ook de Keulse jezuïetessen, met wie Maria in contact stond, noemden haar “mater nostra”.
Maria had een zwakke gezondheid en leed veel pijn, zeer waarschijnlijk als gevolg van de stigmata die zij had gekregen: ze droeg op haar lichaam de wondetekenen van Christus. In enkele brieven spreekt zij over pijnen in hoofd, handen en voeten, waarbij bijvoorbeeld haar hoofd aanvoelde alsof er een doornenkroon op werd gedrukt.
Na een langdurig ziekbed overleed zij op 30 september 1547 te Keulen. Ze werd begraven in de Mariakapel van de kartuize. Bij opgravingen in 1920 is wel de grafplaat teruggevonden, maar niet het graf zelf. Lees de uitgebreide biografie door H.A.F. Lenting op Thuis in Brabant of die van Kees Kuiken in het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland.