
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
In mijn tijd als misdienaar woonden er 120 zusters. Verder had het ziekenhuis ruim 240 bedden en een afdeling voor 150 bejaarden, mannen en vrouwen. Dan waren er nog de nodige medewerkers voor onderhoud van gebouwen, machines en de tuin en hulpen voor de keuken en wasserij etc.
Reden genoeg voor mijn vader, (mede-)leverancier van vlees en vleeswaren aan klooster en ziekenhuis, om mij onder te brengen bij de groep van circa 15 misdienaars.
Mijn vader en moeder hadden een slagerij op de Gastelseweg in Roosendaal. Vader vond het nodig, ik moest er ook maar wat voor over hebben, zo stelde hij. Het ziekenhuis was immers een goede klant en er zaten ook wel voordelen aan om misdienaar te zijn.
Dat laatste zat hem vooral in de fooien. Wanneer er iemand dood ging, (wat nogal eens voorkwam in het ziekenhuis), beloonde de familie van de overledene de misdienaars vaak. Soms kregen we wel een gulden of rijksdaalder! Mooi meegenomen, zo vlak na de oorlog!
Vrijaf van school om de mis te dienen bij een begrafenis was ook een soort beloning. Vrij vragen, daar zorgde kosteres zuster Theresiana voor. Ze schreef een briefje, dat ze in een dichtgeplakte enveloppe deed. Dat moesten we dan bij onze schoolmeester inleveren, waarna goedkeuring volgde.
Bij mijn aanmelding kreeg ik van kosteres zuster Theresiana een witte superplie en zwarte toog voorzien van een nummer. Dat nummer moest ik goed onthouden, want anders zou het een rommeltje worden, zo sprak ze gebiedend. De toog was iets te lang, maar daar wist ze wel raad op: ze knoopte een koord rond mijn middel, trok dit strak aan en ... opgelost!
Bij mijn eerste optreden als misdienaar moest ik achter twee anderen zitten en goed kijken naar hun handelingen. Ik merkte wel dat mijn voorbeelden ook altijd niet goed voldeden aan de wensen van de priester. Die keek af en toe eens chagrijnig om, kuchte en maakte met driftige gebaren duidelijk dat er iets niet goed ging. En dat alles in de vroege ochtend.
Vooral de blinkend koperen consecratiebellen - het leek wel goud! - trokken mij aan. En het smeulende, heerlijk ruikende wierookvat dat zijn geur verspreidde door de kapel... Ik denk ook aan de wijwaterkwast, die extra nat gemaakt werd tijdens de zegening in een Plechtige Hoogmis met Drie Heren. De mensen op de eerste rijen werden goed bedacht met het gewijde water.
Wanneer de rector van het ziekenhuis, Adriaansen, de mis deed, bleef er altijd wel een restje wijn over in de ampul. Dat restje werd broederlijk eerlijk verdeeld, maar dat mocht onze kosteres natuurlijk niet zien. Na de Heilige Mis mochten we in de keuken gaan ontbijten. Wanneer er wat tijd over was na ontbijt en vroegmis, gingen we door de gangen van het ziekenhuis en het klooster op strooptocht. Iedere zuster of wie dan ook kende ons toch als misdienaar. We zijn zo zelfs ooit tot in het Slot terecht gekomen...
Het Slot was het streng van de buitenwereld afgesloten gedeelte, waar alleen de nonnen mochten komen en verblijven. En zeker geen mannen of jongens! Logisch dat we dat spannend vonden. Er was altijd wel een plaatsje te vinden waar we ons konden verstoppen .
Ik kreeg een boekje, Handleiding voor Misdienaars, waarin de kerkgebeden stonden. We moesten die leren van Latijn naar Nederlands en andersom. Regelmatig werden we overhoord. Vrij vlug lukte het mij om te voldoen aan de wensen van de kosteres. En volgens haar deed ik goed mijn best! En dat voor een kind van Kalsdonk, de baldadigste jeugd van Roosendaal!
Maar wat hield dat nu heel in, die baldadigheid? Voetballen, straatspelletjes, speels vechten met jongens uit een andere buurt, vliegeren, bokspringen, knikkeren, hardlopen, boompje klimmen, belletje trekken, ruitentikkertje, fruit bogeren, enz. Teveel eigenlijk om op te noemen, we verveelden ons nooit! Ook heb ik nooit geweten of er iets van gemerkt dat we ’’anders ’’waren dan de andere jeugd van Roosendaal. Maar dat beschouw ik verder maar als een geintje.
Ook mijn twee broers werden aangemoedigd om misdienaar te worden, zodat op zeker moment drie leden van de familie Sep de mis dienden in Charitas. Die uitbreiding deed onze kosteres goed.
Tot ruim mijn twaalfde jaar heb ik het volgehouden om misdienaar te zijn, tot acoliet heb ik het echter nooit geschopt.
Eerder verschenen in de Verhalenbank van het Tongerlo Huys, januari 2015.