Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Voor mijn familie schreef ik een boek over de Oostenrijkse pleegkinderen. Reden: mijn overleden moeder was een van hen. Helaas is er over de periode waarin de pleegkinderen naar ons land zijn gekomen, grofweg tussen 1917 en 1924, weinig informatie bewaard gebleven.
Op 10 augustus 1917 is op initiatief van Pater van der Bom een eerste groep van 24 Weense meisjes naar ons land gekomen voor enkele weken. Op 25 september 1917 gingen zij weer terug. Een goed jaar later, op 17 juli 1918, arriveerde een tweede trein met 320 Weense kinderen (volgens de Reichspost van 16 juli 1918, een Weense krant, 360). Deze reis was georganiseerd door een andere Nederlandse priester, Pater Benedikt Verzet. Dit was het begin van de ‘Oostenrijkse actie’, zoals het Nederlandsch Roomsch-Katholiek Huisvestings Comité de periode van opvang heeft genoemd.
In een tijd van verzuiling was het niet zo verwonderlijk dat er allerlei initiatieven op touw werden gezet om tijdens en na de Eerste Wereldoorlog hulp te bieden aan vluchtelingen en meer speciaal aan kinderen. Nederland kon dit doen omdat ons land neutraal was gebleven. Behalve Nederland waren ook andere landen hierin actief. Om wildgroei in de opvang van pleegkinderen te voorkomen werd in november 1919 door de overheid besloten dat landelijk slechts drie comités zich mochten inzetten voor de opvang:
In dit verhaal beperk ik mij voornamelijk tot de opvang van katholieke Oostenrijkse kinderen.
Het Nederlandsch Roomsch-Katholiek Huisvestings Comité was oorspronkelijk opgericht in Leiden. De activiteiten van het Centraal Comité, zoals de naam destijds was, richtte zich vanaf de oprichting op 26 september 1914 in eerste instantie op de opvang van Belgische kinderen. Het was gevestigd aan de 3 Oktoberstraat in de stad.
Op initiatief van het echtpaar A.P.K.H.J. (Arnold Peter Karel Herman Jozef) Kellenaers en zijn vrouw A.H.J. (Anna Henriette Josephine) Kellenaers-Damerau uit die stad werden op 30 november 1914 een veertiental kleintjes opgehaald uit Antwerpen (Bron: Leidsche Courant, 1 dec. 1914). Zij zochten voor hun actie steun bij de Bossche priester A.F (Arnold Frans) Diepen, later bisschop van ’s-Hertogenbosch, maar toen nog bisschoppelijk onderwijsinspecteur. Er zouden nog vele Belgische vluchtelingen volgen. De volgende actie was de opvang van Duitse kinderen, maar dit stuitte begrijpelijkerwijs op veel maatschappelijk verzet.
Het erevoorzitterschap van dit eerste Centraal Comité was in handen van de Commissaris van de Koningin (Gouverneur) in Limburg, jonkheer Mr. G.L.M.H. (Gustave) Ruys de Beerenbrouck. Pater Diepen werd de eerste president (voorzitter) van het bestuur. De Katholieke Sociale Actie (KSA) zorgde voor de propaganda.
In 1917 verhuisde het Centraal Comité vanuit Leiden naar ’s-Hertogenbosch en kreeg een nieuwe naam: ‘Nederlandsch Roomsch-Katholiek Huisvestings Comité’. Het hoofdkantoor werd gevestigd aan de Zuid-Willemsvaart 163 in de stad. De heer Kellenaers nam op 5 april 1917 ontslag en tot directeur van het nieuwe bureau werd gekozen Jos. (Josephus) van Mackelenbergh, een ondernemer die samen met zijn broer een winkel in ijzerwaren runde aan de Hinthamerstraat 129 -131. Hij vervulde de functie in de avonduren én onbezoldigd. Het dagelijks bestuur bestond uit de volgende personen:
Het Nederlandsch Roomsch-Katholiek Huisvestings Comité zocht vooraf de pleegouders uit waar de uit Oostenrijk afkomstige ondervoede pleegkinderen, die ouder waren dan 6 jaar, voor een periode van minimaal 6 weken werden geplaatst om in Nederland op verhaal te komen en aan te sterken.
In eerste instantie richtte deze actie zich op het platteland in Brabant. Met name dr. G.M. Kusters uit Tilburg, secretaris van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB), de Roomsch Katholieke Vereeniging van den boerenstand voor de bisdommen ’s-Hertogenbosch en Breda, is hiertoe de grote initiator geweest. Later werden door het land sub-comités opgericht die lokaal op zoek gingen naar pleegouders. Helaas werden de kinderen vanwege hun kortstondige verblijf niet ingeschreven in het bevolkingsregister of bijgeschreven op gezinskaarten. Daardoor zijn de gegevens over hen moeilijk te achterhalen.
In 1924 vertrok de laatste kindertrein terug naar Oostenrijk. De drie comités hadden er samen voor gezorgd dat ruim 65.000 kinderen een verblijf in Nederland werd geboden, waarvan er 28.523 door het NRKHC werden geplaatst in Nederlandse pleeggezinnen. Van hen keerden er uiteindelijk 329 niet terug naar hun ouders in Oostenrijk en groeiden op onder betere omstandigheden bij pleegouders in Nederland. Mijn moeder was een van hen.
In de uitgebreide versie van dit verhaal geeft Herman van Woerkens tips over het zoeken naar informatie over de pleegkinderen.