
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Sinds 1 januari 1994 maken naast de stad Oss ook de voormalige gemeenten Berghem en Megen c.a. (met Megen, Haren en Macharen) deel uit van de gemeente Oss. In 2000 nam de gemeente Ravenstein het besluit zichzelf op te heffen. Het jaar daarop sprak de gemeenteraad zijn voorkeur uit vóór een samengaan met Oss. Vanaf 1 januari 2003 omvat ‘Oss’ dus ook Ravenstein, Herpen, Koolwijk, Overlangel, Keent, Huisseling, Neerloon, Deursen, Dennenburg, Dieden, Demen en Neerlangel. Met ingang van 1 janauari 2011 maakt ook de voormalige gemeente Lith, met Lithoijen, Oijen en Teeffelen en (Alem,) Maren en Kessel, deel uit van Oss. Op 1 januari 2015 werd bij de herindeling van de gemeente Maasdonk het grootste deel van het grondgebied van de vroegere gemeente Geffen aan Oss toegevoegd. De stad Oss zelf telt in 2015 zo'n 76.000 inwoners.
Er is over de betekenis van de naam Oss heel wat afgekibbeld door de geleerden. In 1932 legde Jan Cunen in zijn Geschiedenis van Oss een verband met rundvee. Een wat minder aardse geleerde hield het op de Asen of Osen, de goden uit de Noorse mythologie. Ferdinand Smulders ging weer terug naar een “plaats van runderfokkers of vetweiders.” Weer later legden anderen de connectie met water, vochtige plaats.
De veldnaam ‘De Azen’ lijkt de discussie uiteindelijk definitief richting de associatie met water te hebben gestuurd. In 1975 stelt een naamkundige vast dat “Oss” niets met het dier uit het gemeentewapen te maken heeft, maar gewoon “hoger gelegen plaats aan het water” moet hebben betekend. Het is dan ook logisch dat De Heuvel in Oss de plek is van de oudste bewoning.
Oss is tot laat in de Middeleeuwen als Os gespeld. Daarna vinden we tot in de negentiende eeuw de spelling Osch. In 1906 stelde de gemeenteraad de officiële spelling van de plaatsnaam vast als Oss.
Het oude gemeentewapen van Oss is een zogenaamd sprekend wapen: de naam wordt met een plaatje uitgebeeld. Eigenlijk een soort pictogram, dus, dat in dit geval al uit de Middeleeuwen stamt. De schepenen van Oss gebruikten een zegel om hun stukken te bekrachtigen. Op dat zegel (het oudste dat bewaard is gebleven stamt uit 1351) stond al een os onder een boom. Die boom was het symbool van de rechtsmacht van de schepenbank.
In 1815 kregen de gemeentebesturen van het Rijk de vraag om een voorstel te doen voor een gemeentelijk symbool in de vorm van een gemeentewapen. Net als de meeste gemeenten zette men in Oss de traditie van het schepenzegel voort. Omdat bij het voorstel geen kleuren waren aangegeven, gaf de Hoge Raad van Adel, die de gemeentelijke wapendiploma’s toekende, het Osse gemeentewapen de rijkskleuren, goud en blauw.
Na de gemeentelijke herindeling van 1994, waarbij Berghem en Megen bij Oss werden gevoegd, was een nieuw gemeentewapen aan de orde. Als “berghems” element werd aan het Osse wapen een schildhoofd met daarin een mijter toegevoegd. Op het schild kwam een grafenkroon, als herinnering aan het oude graafschap Megen. De kleuren werden aangepast aan de historische kleuren van Oss: een zilveren os op een groen veld.
Bij de herindeling van 2003 is het wapen vereenvoudigd tot het huidige groene schild met een zilveren os, gedekt met de grafenkroon.
Al in de Vroege en Midden-Bronstijd (tussen 2000 en 700 voor Christus) was Oss bewoond. Systematische archeologische opgravingen hebben daarvan veel sporen opgeleverd. De eerste schriftelijke vermeldingen van Oss zijn van veel later. In een pauselijke oorkonde van 1161 wordt duidelijk gemaakt dat de abt van Echternach iets te vertellen heeft over de pastoorsbenoeming in Oss. Aan deze relatie met Echternach danken Oss en Berghem hun parochieheilige, Willibrordus, die in de Luxemburgse abdij ligt begraven.
Op 6 december 1286 stelt hertog Jan I van Brabant de inwoners van Oss, Berchem en Duren (het oosten van Berghem) de drassige weidegronden tussen de Hertogswetering en de drie woonkernen ter beschikking om gemeenschappelijk te gebruiken, de zogenaamde gement. We kunnen dan echt spreken over dorpsgemeenschappen.
Tussen 1300 en 1400 liggen de hertogen van Brabant en Gelre voortdurend met elkaar in de clinch. Oss houdt aan die strijd een stelsel van landweren, een kasteel en stadsrechten over. De landweren worden aangelegd ten oosten van Oss en Heesch. Het kasteel, ten noorden van het centrum, is in de jaren 1374-1400 een belangrijke schakel in de Brabantse verdedigingslinie geweest. In 1994 is het weer opgegraven.
Als Grave in Gelderse handen valt, verleent hertogin Johanna van Brabant in 1399 Oss stadsrechten, zodat Oss de strategische rol van Grave kan overnemen. Oss krijgt aarden wallen, grachten en twee stenen poorten, plus een grote mate van bestuurlijke en justitiële zelfstandigheid. Het stadje heeft zich dan al ontwikkeld tot een regionaal centrum met een lakenhal en een wekelijkse markt.
In de tweede helft van de achttiende eeuw, na de grote stadsbrand van 1751, bloeide Oss economisch op. De stad werd een centrum van vee- en boterhandel en kreeg een nieuw stadhuis en een boterwaag. Die boterhandel vormde na 1850 ook de basis voor de ontwikkeling van de boter- en margarine-industrie. Oss mag met recht de bakermat van de margarine (of “kunstboter”) genoemd worden.
Uit de veehandel kwamen in de negentiende eeuw de grote exportslagerijen van Hartog en Zwanenberg voort. Het eind van de negentiende eeuw was opnieuw een periode van bloei voor Oss. De verbindingen met de buitenwereld werden sterk verbeterd door de aansluiting van Oss op het spoorwegnet (1881) en op de tramlijn Oss-Helmond (1885). Vrijwel alle oude gebouwen die nu nog in Oss aanwezig zijn, dateren uit deze glorietijd. De huidige Grote Kerk (1859) markeert het begin daarvan en de fabrikantenvilla’s aan de Molenstraat het hoogtepunt.
Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Oss zich verder als industriële gemeente.
Oss zou er heel anders hebben uitgezien als er geen ondernemers geweest waren als Jurgens, Van den Bergh, Hartog, Zwanenberg en op kleinere schaal bijvoorbeeld burgemeesters-ondernemers als Van den Elzen (bierbrouwer) en Ploegmakers (koekfabrikant). Belangrijk was ook Titus Brandsma, pater karmeliet in het Osse karmelietenklooster. Hij was in de jaren '20 ondermeer de bezielde hoofdredacteur van de krant De Stad en oprichter van de plaatselijke bibliotheek.
Een bijzondere Ossenaar was ook Jan Cunen, de eerste stadsarchivaris en stadhistoricus, die de basis legde voor de collectie van het museum dat naar hem genoemd is. En verder natuurlijk niet te vergeten Jan Marijnissen.
Oss heeft lang bekendheid “genoten” als oord van criminaliteit. In de achttiende eeuw werden in de Meierij van ’s-Hertogenbosch de littekens die men in het gezicht opliep bij messengevechten zelfs “het wapen van Oss” genoemd, terwijl messentrekkerij of “bekkensnijen” toch overal in de dorpen veelvuldig voorkwam. De Osse bende en de “zaak Oss” deden de naam Oss in de twintigste eeuw weinig goed.
Oss onderscheidt zich natuurlijk sterk van zijn omgeving door de mate waarin de stad zich vanaf de negentiende eeuw heeft geïndustrialiseerd.
Het internaat van de Fraters van Oss bood jongens vanuit heel Nederland een opleiding. De fraters (of broeders in het Nederlands) zijn in de jaren zeventig van de vorige eeuw vertrokken, maar een groot deel van het Sint-Nicolaasgesticht staat er nog en is prachtig gerestaureerd. En natuurlijk houdt het baksel “Osse broeders” de herinnering aan hen nog levend.
Bijgewerkt 1-12-2015