
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Vanwege de landelijke ligging stuurden veel ouders hun kinderen naar dit pensionaat; het was er, ondanks de oorlog, relatief veilig was én er was voldoende voedsel. Het aantal leerlingen werd in die jaren groter en groter en er moest ruimte voor gemaakt worden. De leeftijden varieerden van vijf tot achttien jaar.
Op het pensionaat speelde het leven zich af in heuse kloosterstijl. Het was nog de tijd van 'waarden en normen'. Ik denk dat we omstreeks zeven uur gewekt werden met een bel. Je had dan de tijd om je aan je eigen wastafeltje te wassen en als je eenmaal aan het aankleden toe was, liep de zaalzuster langs om alle gordijnen open te trekken. We sliepen in chambrettes. Je leerde hoe je netjes je bed moest afhalen, je waskom moest leeg- en schoonmaken en je kapdoos in orde moest maken. Ik moet in die tijd al heel punctueel geweest zijn. Niet voor niets had ik als jong meisje al op een pastorie gewerkt. Ik herinner me, dat ik een keer met mijn keurig nette kapdoos (schone kam, stofkam en zeepdoos) langs de cellen moest lopen om te laten zien aan sloddervossen hoe het hoorde. Van zuster Gemma kreeg ik ook de opdracht om op de slaapzaal vóór te bidden tijdens het toilet maken. Mijn chambrette was in het midden van de lange zaal; mijn stem reikte ook in die tijd al ver en zodoende bad ik erop los: voor alle mogelijke en onmogelijke intenties, tot alle mogelijke heiligen, zoals ik dat de zuster had horen doen.
Als het toilet gemaakt was, trokken we allemaal in stilte naar de kapel, waar om half acht de Heilige Mis begon, met dagelijkse communie en dankzegging. Vervolgens naar de eetzaal. Na het ontbijt moesten we ons bed opmaken; er was wat vrije tijd en om negen uur begonnen de lessen.
Onder de docenten was één juffrouw, Malinda Lubick, een Hongaarse, die we belachelijk maakten vanwege haar kleding. Ze werd dikwijls door ons gepest; dat pesten schijnt iets tijdloos te zijn… Nu schaam ik me ervoor dat ik meedeed.
In de vrije tijd speelden we nogal eens trefbal en dat vond ik prachtig. Op weg naar de gymzaal kwamen we altijd langs een rij van twaalf pianokamertjes. Er waren twee oude leraressen, zuster Christa en zuster Francisca. Ze moeten veel geduld hebben gehad met menige leerling die zonodig pianoles moest krijgen, maar er geen aanleg voor had. Ik geloof dat ik ook wel piano had willen spelen, maar je piekerde er niet over, wetend dat het allemaal betaald moest worden .
Wel heb ik in de drie jaren die ik in Mariëngaarde doorbracht, een diploma machineschrijven en een diploma reclameschrift kunnen halen en dat was wel prettig. Van zowel het type-diploma als van het schrijven heb ik in mijn latere leven heel veel nut gehad.
Blijkbaar lag ik bij de zusters goed in de kast. Dit werd ook duidelijk uit het feit, dat ik dagelijks in de kapel het rozenhoedje moest voorbidden. Ik moest daarvoor op de communiebank knielen en kreeg op m’n hart gedrukt om vooral rustig te bidden. Na het rozenhoedje was het namelijk speeltijd en iedereen wilde graag zo vlug mogelijk naar buiten. Maar daar moest ik dus boven staan.
tijdens haar plechtige communiefeest
Dat we als pensionairen compleet in kloosterstijl leefden, uitte zich ook in andere dingen. Om de twee weken moesten we biechten. ’s Zondags was er – behalve natuurlijk de Heilige Mis met preek – Lof en Maria-congregatie (en als lid van de congregatie moest je soms achter je geschreven naam e. de M. zetten (enfant de Marie, kind van Maria). Elke derde donderdagavond in de maand kregen we de zogenaamde dodenpreek van een stokoude zuster (over de vergankelijkheid der dingen). We moesten enkele keren per jaar recollectie houden (een stille dag) en eens per jaar hadden we drie dagen retraite. We drentelden dan in stilte door de grote tuin met een of ander heiligenleven (zoals Imelda, het communiebruidje).
Als je erop terugkijkt, verbaas je je erover, dat je alles accepteerde als erbij horend. Maar intussen werd je eigenlijk wel geïndoctrineerd.
Het was in 1943 dat ik m’n plechtige communie deed. Het was feest! Ik kreeg een nieuwe uniformjurk met een grote strik achter en een mooie witte hoed met zwarte band. Ik ken nú nog het lied dat de muzikale zuster Medardis speciaal voor die dag maakte vanwege Drievuldigheidszondag: Godd’lijke Zon, o Heilige Drieëenheid, Die glanzend rijk uit heel de schepping straalt… Alle ouders van de communicanten kwamen op bezoek, ons vader en moeder ook. En ons moeder liet een heuse communiefoto maken.
In het pensionaat constateerde je wel verschil in milieu en afkomst van de kinderen. Zelf had ik weinig kleren. Het was oorlog en er was maar weinig te koop. Maar er waren heel wat leerlingen die er altijd piekfijn uitzagen. Vooral herinner ik me Annie Oostendorp uit Tilburg, dochter van een familie met een wolwinkel. Zij had altijd de mooiste gebreide pakjes aan, steeds weer nieuw, ik was er jaloers op.
Ik ging vooral om met andere dorpsmeisjes. De stadsmeisjes wisten van alles over jazzmuziek, kenden ‘In the mood’, maar ik had daar nog nooit van gehoord.
Mijn voorliefde voor talen heeft me een keer in een heel moeilijk parket gebracht. In een groepje had ik eens gezegd, dat ik een hekel had aan boekhouden, maar dat ik graag talen deed omdat ik dan kon uitblinken. Ja, zo heb ik het echt gezegd. Dat viel dus niet zo goed… en het werd aan iedereen uit onze klas en aan de klassezuster doorverteld. Ik voelde de verachting. Uitblinken: wat denkt ze wel? Ik heb erom gehuild, zei dat ik het zo niet bedoeld had, maar ja, daar schiet je niets mee op. Ik had het écht gezegd.
Als je later aan zo’n voorval terugdenkt, dan vraag je je af, waarom een lerares niet eens met je praatte; je corrigeerde of op je nummer zette. Maar niets van dat alles. Ik bleef er alleen mee zitten. En het feit, dat die gebeurtenis mij na vijfenzeventig jaar nog heugt, zegt genoeg.
In Mariëngaarde werden nogal eens feesten gevierd en dan werd er natuurlijk ook gezongen en toneel gespeeld. Nou had ik op het zilveren feest van tante Drika en ome Christ een leuk toneelstukje gezien en ik vertelde daarover aan een zuster. Een persoon stond op een stoel, gekleed in een wijde crinoline van beddenlakens. Onder die crinoline zat een heel stel kinderen. De hoofdpersoon zong een lied en de kinderen zongen het refrein ervan, met hun kopjes door de spleten in de wijde rok. Het was heel vermakelijk en de zusters vonden het de moeite waard om het stukje te gaan opvoeren en er een lied voor te maken. En… de persoon die het lied moest zingen, was ik!
Er was natuurlijk veelvuldig geoefend, en ik kende het lied op m’n duimpje. Op de grote dag echter was ik zó zenuwachtig, dat ik me geen raad wist. Stel je voor: een enorme feestzaal met honderden gasten, op de voorste rij de rector, de overste en nog meer notabelen en op het podium een meisje van twaalf jaar dat solo moet zingen. Vergeet niet, dat het 75 jaar geleden is. Ik begreep niet wat er fout ging, de pianiste speelde héél hard en ik zong… maar ik had niet door dat ik heel vals zong. Het moet verschrikkelijk geweest zijn. Gaandeweg werd het echter beter. De vele kinderkopjes die door de spleten van de crinoline het refrein zongen, werkten heel ontspannend en uiteindelijk zal het wel goed gekomen zijn.
Edoch… Ik schaamde me dood. Na het optreden ben ik weggelopen van het toneel. Ik heb me niet meer laten zien in de zaal, waar het feest nog geruime tijd doorging. Ik zou het liefst van de aardbodem verdwenen zijn.
Maar niemand van de leraressen praatte er met mij over. Het is toch niet verwonderlijk dat een kind in zo’n situatie vals zingt van de zenuwen. Ze helpen je er toch mee, door zoiets bespreekbaar te maken. Maar nee, er is geen woord meer aan gewijd. Over pedagogie gesproken! En mijn gekrenkte trots (ja, wat viel ik mezelf tegen) heeft me lang parten gespeeld!
Ondanks dat het oorlogstijd was, leefden we in Mariëngaarde erg rustig. Wij, kinderen, merkten weinig van de bezetting. Het eten en drinken was niet overvloedig, maar beslist goed. Voor een aantal dingen werd een regeling getroffen, in die zin dat de pensionairen houdbaar broodbeleg van thuis mee mochten brengen, zoals jam. Ook was er voor elke leerling een snoeptrommel. Een oude zuster beheerde het ‘snoepkamertje’ en zij distribueerde elke zondag voor ieder wat in het eigen snoeptrommeltje. Maar de families moesten zelf voor de inhoud zorgen. Wij hadden thuis natuurlijk ook geen snoep, maar daarvoor werd iets bedacht: Ons Marie – die een echte huishoudschool had gehad – brandde in een gietijzeren pan suiker; en als die vloeibaar was, (caramel) werd die op het granieten aanrecht uitgegoten. Nadat het spul hard geworden was, werden er brokken van gesneden. Zo zorgde ons moeder ervoor, dat ik ’s zondags ook wat in m’n snoeptrommeltje had.
In de zomer van 1944 werd met veel spanning de invasie van de geallieerden in Normandië gevolgd. De legers rukten op, ondanks zware tegenstand van de Duitsers. Het pensionaat in Aarle-Rixtel werd gevorderd als lazaret en om die reden konden de leerlingen na de schoolvakantie niet terugkeren naar kostschool. Het werd een spannende tijd. In onze boomgaard was een flinke schuilkelder gemaakt, waarin ruimte was voor ons hele gezin.
Op 22 september 1944 werden we bevrijd, het was feest. Wat waren we blij. Maar het gevaar was nog niet geweken. De gevechten met terugtrekkende Duitsers hielden aan.
De landing van de geallieerden met parachutes in Son was een spektakel. Iedereen die kon, ging er heen, meest te voet. Ook ons Annie en Petra zijn er heengegaan, maar hun terugkeer naar Gerwen moet dramatisch geweest zijn, gezien de gevaarlijke situatie. Ze zijn doodsbang geweest.
Ondanks het feit dat de boerderij van onze familie volop in de vuurlinie lag, was er geen enkele schade. En toen brak er een tijd aan van ontspannen contacten met de bevrijders. Dat had wel wat! Wat waren de blikken 'vegetables' een tractatie voor ons! En de legerkok kreeg van ons verse groenten uit de moestuin. En wat smulden we van het corned beef! En wat was de koffiesiroop lekker!
Geleidelijk aan kwam het normale leven weer terug. Vanaf januari 1945 mocht de derde (de hoogste) klas terugkomen in Mariëngaarde om klaargestoomd te worden voor het schoolexamen in juli. Het werd voor de leerlingen een heel ontspannen periode: zo’n dertig leerlingen bij elkaar, terwijl in het gebouw en in de tuin de Tommies nog rondliepen.
Dank zij onze ijver haalden de meesten van onze klas het diploma. Ik was bijna vijftien jaar en had aanvankelijk graag landbouw/huishoudonderwijzeres willen worden. (Ik weet niet, hoe ik daarop kwam, maar ik denk dat het me wel gelegen had). Er werd echter gezegd: 'Dan moeten ze nog jaren studeren en dan trouwen ze en dan ben je ze kwijt.' Thuis kwamen ze daar dus niet van in. Wat moest ik dán doen?
De zusters stelden voor, dat ik naar hun kweekschool in Tilburg zou gaan om 'gewoon' onderwijzeres te worden. Dat vond ons moeder goed. (Of ons vader ook een oordeel had, weet ik niet…) Dus pakte ik mijn koffertje en toog naar Tilburg.
Joke van de Sande
Dit is een deel uit mijn levensverhaal,
gepresenteerd op mijn 90ste verjaardag,
op 2 augustus 2020