
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Het staat allemaal te lezen in een missive van Anthony La Forme, drossaard van de heerlijkheid Deurne in kwartier Peelland. Via een brief van de stadhouder van het Hoog Officie der stad ’s-Hertogenbosch, Mr. Hendrik Aldert van Adrichem, was La Forme in kennis gesteld van de overtreding van een Franciscaner minderbroeder uit het convent van Venraij, Bernardus van Niel. De aanvankelijke klacht luidde dat hij op zondag en maandag respectievelijk 24 en 25 december 1769 ten huize van Hendrik Goossens had gelogeerd en op Pasen daaraan voorafgaand in hetzelfde huis biecht had gehoord.
Dit zou naar het oordeel van de stadhouder indruisen tegen het plakkaat van 14 april 1749 en daarmee riskeerde Goossens een boete van 600 gulden. De drossaard van Deurne vond dit kennelijk al te gortig en ging op nader onderzoek uit en probeerde advies in te winnen bij enkele rechtsgeleerden, die eensluidend bezwaar maakten tegen de hoogte van deze boete.
Van Adrichem daarentegen, die in zo’n geval recht zou hebben op de helft van het boetebedrag, hield voet bij stuk want het zou een monnik van een orde betreffen en die beschouwde men als een aparte categorie geestelijken naast roomse wereldheren. Over de interpretatie van het plakkaat en de daarop volgens resoluties van respectievelijk 19 juli 1730 en 12 maart 1731 ontstond een hele discussie. Hoe dan ook; de stukken werden doorgestuurd naar de Haagse heren belast met de uitvoering van plakkaten en reglementen.
Bernardus van Niel had de biecht overigens gehoord om tijdens de kerst- en paasdrukte de dienstdoende pastoor enigszins te ontlasten. Bovendien wilde hij het roomse volk aldaar een speciale dienst bewijzen, want men dichtte als biechteling een bijzondere waarde toe aan het kunnen biechten bij een ordegeestelijke in plaats van bij de plaatselijke pastoor. In de tekst staat letterlijk: “…in welkers priesterlyke functie en absolutie sy meerdere heyligheid waanden”.
Deze monnik Van Niel kwam niet alleen in Deurne maar ook in omliggende plaatsen en de ‘jacht’ op hem begon. Op 25 december 1769 stuurde Van Adrichem de secretaris van het Hoog Officie - vergezeld van enige dienaren - naar Bakel en daags daarna werd de minderbroeder aldaar in het huis van een zogenoemde kwezel of klop op heterdaad betrapt vanwege het plegen van “paapse stoutigheden”. Hij werd zonder pardon gearresteerd. Ze brachten hem over naar de Gevangenpoort te ’s-Hertogenbosch waar hij voorlopig in detentie werd gehouden op basis van het genoemde plakkaat van 14 april 1649.
Duidelijk bleek dat de pastoor van de roomse gemeente Bakel in het geheim bedrog had gepleegd, dat hem overigens niet in dank werd afgenomen omdat hij gezondigd had tegen het genoemde plakkaat. De hoogschout was van mening dat deze pastoor en zijn roomse ingezetenen zich de gunstige conniventie [oogluikend toestaan] onwaardig hadden gemaakt en gecorrigeerd dienden te worden. Hij gaf de Staten Generaal in overweging of het niet verstandig zou zijn om de roomse kerkschuur van Bakel onmiddellijk te sluiten en de pastoor terstond te verbieden [interdiceren] zijn priesterlijke functies nog verder uit te oefenen. De hele kwestie werd voorgelegd aan de Haagse heren die belast waren met de interpretatie en uitvoering van verschenen plakkaten en reglementen. Genoemde heren reageerden daarop richting de hoogschout van stad en meierij.
Intussen had ook Joannis van Grinsven, rooms werelds priester en pastoor der roomse gemeente van Bakel een rekest opgesteld, samen met zijn kerkmeesters Jan Janssen, Dirk Jacob Manders, Jan Noye en Goort Joordens. Daarin stond dat op 28 december 1769 en op 23 januari 1770 drie boetes waren uitgedeeld, allereerst aan de Franciscaner minderbroeder die tot tweemaal toe bij de Bakelse pastoor was geweest en beiden heren hadden met elkaar gesproken en ook nog eens gecorrespondeerd over die boete van 600 gulden.
Ook de klop of kwezel Maria van de Weyer kwam er niet zonder kleerscheuren af en ook van haar werd eenzelfde bedrag gevorderd. De derde boete van 25 gulden per persoon kwam op het bordje van de kerkmeesters representerende de roomse gemeente en die goed hadden gevonden aan die kwezel goedkeuring te verlenen om Bernardus van Niel in haar huis paapse stoutigheden te laten plegen.
Tot hun groot leedwezen constateerden de pastoor en zijn kerkmeesters dat hun roomse kerkschuur met onmiddellijke ingang op 18 juli 1770 gesloten was. Inmiddels had men berekend hoe hoog de boetes waren opgelopen want het betrof uiteindelijk f 600,- voor de pastoor, f 1600,- voor de klop of kwezel, f 1250,- voor de gezamenlijke biechtelingen die ieder f 25,- moesten storten, verder nog aan kosten f 1000,- wat in zijn totaliteit neerkwam op f 4450,-. Pastoor en kerkmeesters boden aan f 2450,- te voldoen in de hoop dat dan de roomse kerkschuur weer ten spoedigste geopend zou worden. Dat rekest werd ter griffie antidotaal geseponeerd.
Ten slotte werd de zaak aanhangig gemaakt voor de Raad van Brabant. Inmiddels hadden enige gereformeerden, buiten de predikant, schoolmeester en vorster, zelfs nog wat ruiten ingegooid bij de roomse kerkschuur. Al die gepleegde excessen waren voor de roomsen ter plaatse een héél duur lesje! Niet duidelijk is hoe lang de minderbroeder in detentie heeft gezeten en wat uiteindelijk is gebeurd met de boete op het conto van Hendrik Goossens te Deurne.
bronvermelding:
BHIC 178 inv.nr.108 Resoluties van de Staten Generaal folio 43 dd. 24 januari 1770. – zie ook de folio’s 108, 490, 551, 692 , 716 en 762