Leuke vragen Theo. Wou je nog alsnog een misgelopen erfenisje in de wacht slepen? Wat je eerste vraag betreft lees ik in "Handleiding tot het Burgerlijk Wetboek" van Abraham de Pinto (2e gedeelte, 2e druk, 's-Gravenhage 1840, blz. 233-234): "Om bij plaatsvervulling in de zijdlinie te kunnen optreden, moet men zijn een kind of afkomeling van eenen broeder of van eene zuster van dengenen, die den erflater het naast in den bloede bestaat." Er staat een voorbeeldje bij. Een en ander volgt volgens de Pinto uit artikelen 891 en 892 van het oude burgerlijk wetboek.
Art 891: "In de zijdlinie wordt de plaatsvervulling toegelaten ten voordeele van kinderen en nakomelingen van des overledenens broeders en zusters, het zij die gezamenlijk met hunne ooms of moeijen tot de nalatenschap komen, het zij dat, na het vooroverlijden der broeders en zusters van den overledene, de erfenis overga tot dezelver nakomelingen, aan elkander in gelijke of in ongelijke graden bestaande.
Art. 892: "Plaatsvervulling wordt ook toegelaten in de erfopvolging van zijdmagen, wanneer nevens dengenen, die den erflater het naast in den bloede bestaat, er nog kinderen of afkomelingen aanwezig zijn van vooroverleden broeders of zusters van eerstgemelden."
Familie in de zevende en hogere graad erft niet (art. 908), behalve dan als plaatsvervuller van een overleden voorvader of moeder die een nog levende broer of zus heeft die wél erft.
Je eerste vraag moet dus mijns inziens bevestigend beantwoord worden. De kleinkinderen die niet erven zijn zevende graads familie, erven zelf dus niet. Hun (zesde graads) vader of moeder die wél zou erven is overleden en heeft geen levende broer of zus die erft. De kinderen kunnen dus niet als plaatsvervuller optreden.
Groeten, Bas
PS Alles onder voorbehoud; ik ben geen jurist.