Op 27 augustus 2019, had ik een stukje geschreven op bhic, en ik dacht dat, dat ook hier zou staan, maar kan het nergens terug vinden. Ook de foto die daar staat zie ik niet meer. Ik kopieer even het verhaal.
Op 5 november, vertelde ik hier al een stukje van mijn “memoires”. Een ander stukje wil ik ook met jullie delen. Ik heb wel de heftigste stukken even eruit gehaald.
We haalden natuurlijk ook een stel rotstreken uit, daar hadden we de leeftijd voor. De al eerder genoemde slaapzaal, moet je jezelf voorstellen als een grote zaal met een gewelfd plafond en zo,n dertig bedden die in drie rijen waren op gesteld. Bij het binnenkomen vanaf de trap, stond er een tafeltje, waarop een grote schoolbel stond. Deze werd gebruikt om je s, morgens te wekken. Het was in de zomer altijd erg warm en je kon moeilijk in slaap komen. De meeste jongens hielden zich slapend, in de hoop dat de surviant zou vertrekken. Als dit gebeurde, stonden we meteen op en haalde allerlei dingen uit. Eens hadden we een combinatie tang meegenomen. De grote bel werd de klepel na veel moeite uitgedraaid. We spraken af dat hij die het eerste wakker zou worden, de andere zou wekken. Dus de volgende morgen lagen we allen stiekem vanuit ons bed, naar het tafeltje met de bel te loeren. Gestommel op de trap, en frater Gerolf, betrad de slaapzaal. Met een zwaai van zijn arm nam hij de bel van het tafeltje en bewoog hem met een trotse armzwaai om ons te wekken. Na twee keer zwaaien keerde hij de bel onderste boven, om er in te kijken, met een verbaasd gezicht. Een vloek die een bouwvakker niet zou misstaan weerklonk over de slaapzaal. Maar ook een gedempt gelach van onder de dekens. Helaas moesten de eerste bedden die onder zijn bereik lagen het ontgelden. Die werden getrakteerd op een forse klap op hun kop. Triest genoeg waren dat niet de jongens die het gedaan hadden.
Toen er een nieuweling uit het kleine dorpje Uden, samen met zijn moeder, die een tig keer met pleisters gerepareerde bril droeg, bij ons hun opwachting maakte, stond meteen vast dat die jongen een erg bang type was. Dat is geen goede binnenkomer voor een nieuweling tussen dertig pubers. De eerste de beste hete zomeravond, werd hij van zijn bed gelicht toen de surviant weg was, om naar de brandtrap die op het eind van de slaapzaal via een deur, die meestal openstond in verband met de warmte, geleid. Bovenaan deze trap, stapte je van uit de slaapzaal op een ijzeren plateau, en keek je uit over het kerkhof van de fraters. We hadden al gezien dat er twee fietsen tegen het schuurtje op het kerkhof stonden. De achterlichten lichtte op als we er een schijnwerper op schenen. Dus Cor moest maar eens even gaan kijken wat daar bij het schuurtje gebeurde. In zijn pyama en op blote voeten schuifelde hij van de trap af. Toen hij halverwege was, knipte we onze zaklantaarns aan en zag je twee vurige ogen vanaf het kerkhof. Ik heb nog nooit iemand op
blote voeten zo snel een flinke brandtrap zien op rennen als die Cor. Hij liep van angst iedereen die stond te kijken omver. Spierwit alsof hij een spook had gezien dook hij onder de dekens. Veel later besefte we dat we hem niet echt hadden gerust gesteld, want hij was een hele poos erg stil en bemoeide zich met niemand. Pas vele maanden later hoorde we zijn levensverhaal. En konden toen ook wel begrijpen waarom hij zo bang was. In Uden woonde hij samen met zijn moeder buiten het dorp, en hij kende vele spookverhalen, uit die streek. En het vervelende was dat hij ze ook echt geloofde.
Eens heb ik een jongen zo hard met een stoel op zijn hoofd geslagen, dat hij flink bloedde. Dit was een van de oudere jongens die in de stad moesten gaan werken en s’ middags niet thuis kwamen eten. Het beleid was dat ze dan van hun zakgeld maar iets te eten moesten halen. Maar zij hielden liever het geld in hun zak dan het aan eten uit te geven. Dus haalde ze waar je bij zat, en ook de surviant, die er niets van zei, het brood en beleg bij je weg, en dan voornamelijk bij de zwakkere die ze met gemak aankonden, helaas voor hem beschermde ik die keer mijn brood. Sinds die keer werd ik niet meer lastig gevallen door de jongens, waarvan sommige zoals ik wist homoseksueel waren. Ze kropen s’ avonds, als de surviant weg was bij elkaar in bed. Sommige kropen in het begin ook bij mij in bed, en omdat ik bang was durfde ik er niet veel van te zeggen, en liet het maar toe, om er van af te zijn. Na die keer dat ik zo woest was geworden en die jongen had geslagen, heeft het nooit iemand meer gewaagd om bij mij in bed te kruipen. Ze waarschuwde zelfs nieuwelingen dat ze met mij uit moesten kijken omdat ik een “felle” was. En ik vond dat prima.
Boven de wasruimte, die aan de slaapzaal grensde, was een klein zoldertje. Als ik op de wasbak ging staan, kon ik net een luik oplichten, en er in klauteren. Hier heb ik vele uren doorgebracht. Ik noemde het voor mezelf “Siberië” omdat het soms behoorlijk koud was. Van de toneel vereniging stal ik een paar vloerkleedjes en sabels (die ik nog steeds heb als een soort souvenir) en andere kleine spullen. Hierdoor was het erg goed toeven op deze zolder. Heel wat uurtjes heb ik daar zitten lezen, volmaakt gelukkig.
Hopende weer een klein beetje, de tijd bij sommige mensen terug te hebben gehaald, met vriendelijke groet Piet Hoofs.