Column uit Venloër Grensbode, nog te verschijnen:
DE WEEMANNETJES
Op de lagere school hadden we een voorleesboekje, dat Het Weemannetje heette. Het ging over een duivels kereltje dat brave lieden een loer probeerde te draaien en als dat lukte, luidkeels en schril ‘wee, wee’ riep. Ik noem maar wat: je wilt pruimen plukken, zet de ladder op en er komt iemand voorbij die tegen je zegt: ‘Wacht, ik help je wel even, ik zal hem vasthouden.’ Nog maar amper ben je boven of hij laat de ladder los, waardoor je op de grond valt, en als je vloekend en tierend weer overeind komt, is hij weg en hoor je iemand schril lachen en ‘wee, wee’ roepen, maar waar je ook kijkt, je ziet hem niet. Hij is spoorloos verdwenen.
Ik heb op internet naar het boekje gezocht, tot aan Marktplaats toe, maar kon het tot nu toe niet vinden. Wie het thuis ergens heeft liggen en er niets mee doet, wil ik dringend verzoeken het mij te koop aan te bieden. Wee, wee!
Later heb ik begrepen dat er nog andere weemannetjes waren, die je niet moest vrezen om hun verdorvenheid en sadisme, maar juist om hun gelovigheid. Dat waren de paters Redemptoristen, die één keer per jaar een parochie bezochten om de gelovigen op het rechte pad te houden. Ze joegen hen de stuipen op hun lijf door van de preekstoel met bezwerende gebaren en overslaande stem hel en verdoemenis te preken. De uitdrukking ‘wee, diegene die’ lag hen op de lippen bestorven.
‘Wee diegene die het waagt Gods naam ijdel te gebruiken …’
‘Wee diegene die zijn oog werpt op de vrouw van een ander…’
Na de zonde kwam de straf:
‘… zijn ziel zal eeuwig branden in de hel.’
‘… hij zal op de Jongste Dag levend gevild en in het vuur geworpen worden.’
Bekend is het verhaal van het Tegelse jongetje dat met zijn moeder naar de kerk ging en die, toen de man zich verhief en zijn vinger vermanend de lucht instak, verschrikt uitriep: ‘Mam, hae kump los!’, waarop zijn moeder hem tot bedaren moest brengen.
Over de Heilige Missie in Venlo is zelfs nog meer informatie overgeleverd, en wel uit het boek ‘De Redemtoristen, wat ze zijn en wat ze doen’ van J.A.F. Kronenburg C.S.S.R (Maastricht 1929) dat geciteerd wordt in het boek Uit het Rijke Roomsche Leven van Michel van der Plas:
‘Te Venlo zag men reeds bij de inleidingspreek van Pater Bernard over het groote nut eener missie, zelfs voorname burgers en priesters overvloedige tranen storten; onder zijn preek over de heiligschennis, waarin hij de geestelijkheid het H. Sacrament naar een afzonderlijk opgericht altaar liet dragen, ontstond een algemeen, luid en onbedaarlijk geschrei onder heel het gehoor; men zag des avonds te 11 uur reeds personen aan de kerk staan om des morgens te 4 uur het eerst aan den biechtstoel te kunnen wezen, terwijl iederen dag 13 tot 28 priesters van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bezig waren het H. Sacrament van boetvaardigheid toe te dienen: men hield hem aan de toog vast om tot biechten te kunnen komen; op sommige dagen moest nog des avonds te 7, 8 uur de H. Communie worden uitgereikt; op een der avonden ging een man, die den ganschen dag nuchter in de kerk was gebleven, te half tien schier bezwijmend te Communie. [ ] Toen hield hij 's avonds de slotpreek over de volharding, en voerde de godsdienstige geestdrift zóó hoog op, dat die duizenden en duizenden toehoorders allen met luider stem herhaalden: ‘Ja, wij zullen volharden! wij zullen volharden!’ [ ]
Na afloop van een Heilige Missie, die meestal een week tot tien dagen duurde, werd het aantal keren geturfd dat de gelovigen ter communie waren gegaan, de kaarsen die ze met z’n allen hadden aangestoken en de keren dat de heilige biecht was afgenomen. Het ging nooit slechter, altijd beter: elk jaar werden er weer meer zielen uit het vagevuur gered en voor de hel behoed. Onder luid gejuich verlieten de weemannetjes het dorp.
Er stonden echter ook critici aan de zijlijn: mensen die bang waren dat het obstinate geweeklaag van de weemannetjes hun kinderen op zelfmoordgedachten zou brengen. Als de haat- en boetepredikers het dorp hadden verlaten, kwam er een vreemde stilte over het dorp. Hier en daar hield men zijn adem in en vroeg zich af: zouden de kinderen de helse beproeving doorstaan of zou deze of gene, verteerd door zondebesef, zich naar de Maas of een van de ondergelopen kleiputten bij Egypte reppen om zich daar te verdrinken?
Wee de weemannetjes!