Een fragment uit mijn boek: ‘Op een draf naar het graf’!
Mijn omgeving heeft zich door de jaren vaak afgevraagd wat mij bezielde om toen voor priester te gaan studeren en of dat misschien door de druk van mijn ouders kwam. Het was in de vijftiger jaren namelijk nog de gewoonte dat de oudste zoon uit een katholiek gezin naar het seminarie zou gaan. Maar…nee.
De inspiratie daarvoor kreeg ik van een missionaris die kwam vertellen over hun ‘missie’. Als er op school zo’n pater over het vruchtbare werk dat zij deden kwam orakelen, werd onze normale les verschoven. Vaak bracht zo’n kerel een projector mee met filmpjes waar wij dan heel geboeid naar keken. We vergaapten ons aan tropische plekken waar de zon scheen en bruine mensen en half blote meisjes in rieten rokjes ronddartelden op witte stranden aan een azuurblauwe zee. Af en toe kwam er een blanke in een witte pij in beeld en met een rozenkrans om zijn hals. Getinte gasten met blanke paters. Was dat het leven in de missie? We luisterden aandachtig naar alle informatie en de vraag voor jongelui van onze leeftijd was: Lag daar geen opdracht voor jou? Maar wat betekende de ‘missie’ eigenlijk? Die missie lag ver weg! Maar de filmpjes van die mensen in zo’n exotische omgeving spraken mij wel aan. Wie wilde daar nu niet naartoe?
Ook pater Van Dalen van de Witte Paters uit Sterksel bracht zo’n filmprojector en veel mooie praatjes mee. In feite wilde hij alleen maar jongeren ronselen voor het klein seminarie voor hun imperialistische geloofsverbreiding.
Maar als je álles van tevoren weet…als elf of twaalfjarige.
Afgezien daarvan was ik wel enthousiast geworden en zette, een beetje impulsief, vast een 'missie clubje' op en organiseerde op school kleurwedstrijden voor geld.
Alsof dat nog niet genoeg was, haalde ik oud papier op en droeg al het geld keurig af aan de pastoor. Voor de missie. Onze pastoor heeft daar, naar ik vermoed, een goede fles wijn van gekocht. Dat was al een goed begin ter voorbereiding van het priesterschap volgens pater Van Dalen. Ik vertelde hem ook dat ik wel misdienaar wilde worden. Ik ben niet veel later bij pastoor Geurts begonnen in zijn noodkerk en ben daar gebleven tot ik acoliet was en naar het seminarie ging….
Uiteindelijk heb ik dus aan mijn ‘priesterroeping’ gehoor gegeven en heb, uit vrije wil en zonder de druk van mijn ouders, voor de Paters van Lavigerie gekozen. Heb nog even getwijfeld tussen een priesteropleiding in Vught bij de Paters van Schut op ‘Sparrendaal’ óf het ‘St. Paulus’ van de Witte Paters in Sterksel. Van Dalen had me aan de haak geslagen. ‘What the f...k was I thinking?’
Om op zo’n priesteropleiding te komen was nog geen sinecure. Om een bezoek te brengen om daar rond te kijken was best eenvoudig. Als de mogelijkheid bestond dat je ervoor zou kiezen, waren de paters geneigd enthousiaster met jou, en zeker met jouw ouders om te gaan. Hun mallemolen ging pas draaien als principieel voor die keuze om priester te willen worden was besloten. Het toelatingsexamen ging gepaard met twee testen en wat onderzoeken vooraf. Ook financieel moesten de zaken worden geregeld en daar was ik niet bij. Men ging niet over ijs van één nacht. Eerst werd het onderzoek en de rapporten van de psychologen afgewacht
Dat waren drs. J.M. Wasser en drs. F.M.Th.A. Molenaars.
Ik heb er de verslagen nog eens bijgehaald en we kunnen zien wat Drs. Molenaar in zijn rapport van 2 febr. 1963 over mij schreef:
Rapport betreffende Jos v.d. Ven, geb. 13-12-1950
Jos bezit goede kwaliteiten, die liggen op het niveau van de gemiddelde leerling van de HBS. Toch mag men van de HBS-opleiding geen resultaten verwachten.
Zijn belangstelling is daarvoor te praktisch gericht en zijn aard in te hoge mate gesteld op actie, waarna hij niet tot voldoende rust en concentratie kan komen, welke nodig is voor een studie op HBS-niveau.
Met een ULO-opleiding zal Jos de handen wel vol hebben waardoor, gezien zijn technische aanleg, een technische opleiding van middelbaar niveau binnen zijn bereik ligt.
Indien men Jos een kans wil geven op een seminarie-opleiding, verdient het de aanbeveling om hem allereerst een Mulo-diploma te laten halen.
Het is raadzaam een en ander te bespreken met het hoofd van de school.
Dit verslag is niet bestemd om door Jos te worden gelezen.
F.G.P. van Loon Drs. F.M.Th.A. Molenaar
Het lijkt verstandig om het rapport van drs. J.M. Wasser hier eens weer te geven. De man had het wél bij het rechte eind, kan ik je zeggen, na zoveel jaren…
Dit verslag van drs. Wasser geeft hier niet aan waar dit onderzoek is gedaan.
Hij tekent daarvoor in juni 1963:
Betreft: Jos van de Ven. Geboren 13-12-1950
Jos is een levendige, drukke en actieve jongen met een sterke streefzaamheid. Hij leeft graag in een situatie, waar hij met concrete dingen bezig kan zijn en waar hij resultaten bereikt. Een echte denker is hij niet en men bemerkt dat hij weinig op redeneren is ingesteld. Als hij niet direct een oplossing ziet bij een denkprobleem dan geeft hij gemakkelijk op en heeft soms zelfs de neiging het de ander kwalijk te nemen dat hij het hem lastig maakt.
Daarbij valt ook op, dat hij zich minder gemakkelijk inleeft in anderen en geen rekening houdt met wensen en gevoelens van medemensen. Hij neigt ertoe om het heft in handen te nemen en hij kan moeilijk afwachten.
De verstandelijke prestaties van Jos zijn op zich niet zo slecht en bereiken een niveau dat voor U.L.O. vrij goed en voor een H.B.S. A voldoende is te achten.
Een uitgesproken sterke taalkundige begaafdheid is niet aanwezig; deze is met name voor een gymnasium enigszins zwak te achten. De rekeningkundige-wiskundige begaafdheid is ongeveer op gelijk niveau, doch hij is geen kritische of zorgvuldige denker. Het abstracte denken is, in aanleg, niet slecht- maar niet goed ontwikkeld, wat begrijpelijk is omdat Jos te weinig rust heeft om over de dingen door te denken. Hij is op dit moment nog te ongeduldig en benut zijn capaciteiten te weinig bewust. Wij verwachten niet dat Jos in staat zal zijn een officiële gymnasiale opleiding met succes te doorlopen. Hij is weinig studieus. Ook betwijfelen wij ernstig of hij voldoende volharding bij de studie zal hebben om drie klassen van een gymnasiale opleiding te volgen.
Mocht dit niet goed gaan dan kan men hem het beste spoedig op een ULO laten overschakelen. Wel zou hij karakterologisch tot meer aanpassingen aan begrip voor anderen moeten worden gebracht, wil er uit hem een priester groeien...
Drs. J.M. Wasser, Psycholoog
Omdat het al zo lang geleden is, kan ik daar nu mijn eigen commentaar op geven. Na vijftig jaar is het wel veel makkelijker om naar die persoon in verleden tijd te kijken dan naar het nerveuze jochie dat in 1963 tegenover die psychologen zat.
Verbazingwekkend is dat er punten zijn waar ik me direct in herken. Er zijn wel dingen waar deze heren de plank aardig hebben misgeslagen. Toch twijfel ik geen moment dat zij hun rapport ‘waarheidsgetrouw’ hebben opgesteld en dat zij het werk integer hebben gedaan. Wat wél apart is, is dat beiden uit Tilburg kwamen.
Laten we eens wat punten onder de loep nemen:
Allereerst ben ik blij dat is gebleken dat ik over een redelijk stel hersens beschik. Waar ik me ook in kan vinden is dat ik niet studieus ben. Een leuk woord! Dat ik heel levendig en geen studiehoofd ben is correct. Een interessante manier om uit te drukken dat Jos geen trek had om te studeren. Zoals in de rapporten duidelijk is, was er onvoldoende concentratie en toewijding. Dat was toen zonder enige twijfel zo. Geleidelijk is dat wel beter geworden.
Dat ik geen type was voor het gymnasium heb ik (eerlijk gezegd) altijd al geweten. Zoals met sporten, ik wilde er nooit écht voor gaan. Ben er gewoon niet fanatiek genoeg voor. Mijn geldingsdrang heeft zich pas later ontwikkeld.
Wat men beweert over mijn technische aanleg, is een juiste vaststelling. Het is al vaker bij me opgekomen dat ik het jammer vind dat ik niet voor een technische richting heb gekozen. Misschien een gemiste kans. Maar dan was dit boek saaier geweest. Het is opmerkelijk dat ik veel technische principes en stellingen begrijp zonder me erin te verdiepen. Door mijn werkzaamheden als ‘Jack of all trades’ is me dat inzicht verschillende malen goed van pas gekomen. Ik vind het namelijk leuk om dingen te onderzoeken en te leren kennen, zodat een bepaalde opdracht goed ten einde kan worden gebracht.
Naar mijn mening heeft de Nederlandse overheid flink geblunderd om de LTS- en UTS-scholen te ‘moderniseren’. Ik verwijt al de ministeries van onderwijs een gebrek aan visie en verdenk hen van incompetentie. Niet iedereen vindt het werk achter een beeldscherm leuk, en sommige zaken kunnen alleen maar handmatig.
Over talen. Hmm, daar hadden de psychologen het mis. Geeft niet, fouten maken moet kunnen; ...taalkundige begaafdheid is niet aanwezig... schreven die heren. Toch spreek ik intussen wel vijf talen, waarvan vier vloeiend en met enige moeite, kan ik me in nog twee anderen talen verstaanbaar maken.
Een reden dat ik bepaalde projecten heb mogen en kunnen doen, kwam juist doordat ik ‘multilingual’ ben.
En dan deze twee regels:
… Dat hij zich minder gemakkelijk inleeft in anderen en niet zo sterk rekening houdt met de wensen en gevoelens van medemensen...
...Wel zou hij karakterologisch tot meer aanpassingen aan begrip voor anderen moeten worden gebracht, wil er uit hem een priester groeien...
Ja, dit is écht een precair onderwerp! Empathie voor de medemens. Gezien mijn 'bully-voorgeschiedenis' in ons dorp waar ik door mijn leeftijdsgenoten ben getreiterd en gepest, ben ik daar wat terughoudend in. Mijn respect voor homo sapiens als intelligent schepsel is tot onder het nulpunt gezakt. Voor mij is de moderne mens een soort coronavirus voor de wereld, waar géén vaccin voor is! Als een allesvernietigende schimmel dat de aarde sluipend verstikt en alles wat groeit en bloeit vernietigt.
De hedendaagse mens is narcistisch en egoïstisch. Er is geen respect voor andere levende schepsels die anders gevormd of gekleurd zijn. Deze slechte ontwikkeling is ook door de natuur voortgebracht! Zoiets noemen wij: evolutie.
Terug naar Sterksel. Begin van de twintigste eeuw hebben de Witte Paters van St. Charles uit Boxtel ‘Grand Hotel Sterksel’ overgenomen om in dit Brabantse dorp van een paar honderd inwoners een seminarie te vestigen. Het gebouw stond op de hoek van de Albertlaan en de Heezerweg. Toen ik daar arriveerde stond het al een poosje halfleeg en het moet betere tijden gekend hebben. Achter het pand lag een bos met vergeten sportfaciliteiten zoals een versleten tennisbaan, 'natuurzwembad', een atletiek- en crossbaan en naast het voetbalveld stond een Afrika museum. Een gebouw waar ik tijdens ‘Kennismakingsdagen’ besloten had om missionaris te worden, en daar kwam meer bij kijken dan ik dacht.
De voorwaarden om op dit internaat te worden toegelaten logen er niet om:
- Een ernstig verlangen om Missionaris te worden.
- Een bewijs van goed gedrag, ondertekend door een priester.
- De lagere school met goed gevolg te hebben afgelegd.
- Goede gezondheid; een attest van de huisdokter wordt verlangd.
Een ‘uitzet’ was voor iedereen hetzelfde; volgens voorgeschreven voorschrift:
-Nette stevige bovenkleding, 3 paar schoenen, minstens drie paar lakens en drie kussenslopen, 6 hemden, 4 onderbroeken, 3 pyjama’s, 6 paar sokken of kousen, 12 zakdoeken, 4 handdoeken, 3 servetten, zwembroek, sportbroek, gymschoenen, een kam, zeep én spiegeltje, een kleer- schoen- en een tandenborstel.
Toevoeging: de gehele uitzet moet gemerkt zijn met de eigen naam.
Drie keer per jaar gingen wij op verlof en voor een langere vakantie mochten we met Pasen, Kerstmis en voor het zomerreces naar huis. Op zaterdag-, zondag- en woensdagmiddag mochten we bezoek ontvangen.
De definitieve vaststelling voor kost en inwoning werd met ouders besproken en naargelang de financiële draagkracht aangepast. Eind augustus ’63 hebben pater Van Dalen en mijn vader het kostgeld afgemaakt op fl. 550,- verdeeld over de drie trimesters, maar zonder bijkomende lasten. Alle kosten voor studieboeken e.d. waren voor de student zelf. Voor mij dus.
Op 2 september 1963 meldde ik me in Sterksel bij de Witte Paters van Lavigerie om missionaris te worden. Bij aankomst was het een drukte van belang.
Hoopjes mensen met auto’s en koffers. Paters die iedereen met die bagage wilden helpen. Huilende moeders die hun zoon nog even vasthielden en vaders die daar schaapachtig bij stonden, niet wetende wat te doen.
Ik was al blij dat mijn moeder niet was meegegaan.
Door een smalle corridor werd men vanaf de voordeur naar een refter geloodst. Daar zaten paters achter lange tafels met stapels papieren om iedereen wegwijs te maken. Pater van Dalen was druk in de weer om zijn geronselde nieuwelingen te verwelkomen en hun ouders te woord te staan. De Witte Zusters slopen met hun dienbladen gluiperig tussen de gasten door: …Wilt u een kopje koffie of thee? Lust u daar misschien een plakje zelfgebakken cake bij?...
Elke seminarist werd bij een bepaalde groep ingedeeld en elke nieuweling kreeg een chambrette op de slaapzaal toegewezen: Josje van de Ven: Groep C 7.
Na het ‘inchecken’ liet ik mijn pa het gebouw zien. Vanuit de refter liepen we door een lange gang met klaslokalen over de granieten vloer naar een recreatieruimte. Daar stonden pingpongtafels en enkele biljarts. De deuren naar de court stonden open en van daaruit konden we in een sporthal kijken! Met mijn bruine koffertje en plunjezak, tevens mijn waszak, liepen we naast de kapel de trap op naar boven, naar een enorme slaapzaal met gangen, chambretten en een wasruimte met rijen witte wasbakken. De bovenkant was helemaal open zodat je de spanten van het gebouw goed kon zien. Mijn chambrette was zo groot als een tweepersoonsbed.
Een eenpersoonsbed tegen de wand met een kast ernaast tot aan de andere kant. Er was net genoeg ruimte genoeg om je aan te kleden. Elk ‘hokje’ kon worden afgesloten met een flodderig gordijntje. Het was zó overweldigend. Waar was ik aan begonnen! De moed zakte me meteen in de schoenen.
Dit was toch wel héél iets anders dan waar pater Van Dalen ons over had verteld… Over verre landen, palmbomen, meisjes in rieten rokjes, zon en stranden. Pfft..
Ik was verdwaasd en verdwaald. Ik was een grote familie gewend, maar zo’n groot huis! Wat ik nog wél weet is dat ik me na die ontvangst vreselijk belazerd voelde.
Ik was niet de enige want op de slaapzaal hoorde ik ‘s nachts behalve het gesnurk, ook jongens janken. Heimwee. Elke keer bij de start van een nieuw trimester!
Later begreep ik dat dit tijdelijk was. Voor deze jongen zou heimwee nog komen. Eenmaal ‘ingelijfd’ bij de Witte Paters schreef mijn pa me deze brief:
Beste Jos
Ons mama is net na het eten even gaan rusten, Marie-Anne en Henri zijn in de keuken aan het steggelen over de afwas, Ton en Stef zitten in de kinderkamer te kleuren, natuurlijk met de nodige herrie en ruzie, Peter is naar oma, en dus.... Heb ik even de tijd genomen voor het schrijven van deze brief. Hoe gaat het er mee na de eerste week? Alles is natuurlijk nog nieuw en alles is nog onwennig. Vooral voor jou zal dit een week van veel moeite zijn geweest, denk ik. Je weet zelf ook wel, denk ik, maar jij weet graag van tevoren alles wat er komt en wat er gaat gebeuren. Je bent wat ongeduldig en te benieuwd wat er nu weer moet of komt. En dat zal deze week wel vaak zo geweest zijn dat je toch af moest wachten hoe het moest gaan. Zowel in als buiten de lessen.
Bovendien komt er nog bij dat je nu zelfstandig bent.
Ook dit zul je moeten leren, en hoewel je er later om zult lachen, begrijp ik heel goed dat dit een gewaarwording is, en dat je hieraan zult moeten wennen.
En dat alles in een hele week. Een heleboel hè...
Maar je moet maar denken dat groot worden voor iedereen moeite kost. De een zal er misschien vlugger overheen zijn als de ander, maar allemaal hebben ze er moeite mee. Dit is voor iedereen zo. Toen ik zelf met m’n 14 jaar naar de fabriek moest, viel dat om de dooie dood niet mee. Ik heb je dat weleens verteld, meen ik.
Maar het leven gaat toch verder en je moet doorzetten.
Als het allemaal zo gemakkelijk ging was er geen kunst aan. We moeten daar allemaal moeite voor doen. Ik weet zeker dat het de volgende week al beter zal gaan. Je bent er nu al een beetje aan gewend, aan de orde van de dag. Vroeg op, wassen, H. Mis, enz. enz.
Ook in de lessen moet je je helemaal instellen op de studie Jos. Goed luisteren en goed opletten. Niet bang zijn dat je iets niet kunt. Je kunt alles als je maar wilt.
En als je eens iets niet begrijpt, vraag het dan even na, aan de paters, of aan een ander uit jouw klas, die het wel begrepen hebben. In de kerk ‘s morgens moet je altijd bidden om hulp bij de lessen.
Je weet wat mama daarover gezegd heeft. Die H. Jozef is er niet voor niets.
Ons mama zal er ook nog een briefje bij doen, zegt ze net. Ik zal er dus maar mee stoppen. Jos heel veel groeten van ons allemaal hier.
Heel veel succes deze week, en je weet: WILLEN IS KUNNEN.
Vader.
Nu ik dit teruglees, zie ik dat mijn vader tóch wel enigszins bezorgd was. Het lijkt er inderdaad op dat hij toen al wist dat ‘St. Paulus’ voor zijn oudste zoon wel eens een ‘mission impossible’ zou kunnen worden.
Het seminarie aan de Albertlaan bestond uit een ouder gedeelte dat vroeger deel was van het hotel en een nieuwe vleugel die door de paters was aangebouwd.
Daarin waren de keuken met refter, klaslokalen, kapel en alle recreatiefaciliteiten en de aula ondergebracht. Tussen de refter en recreatiezaal liep een brede gang met granieten trappen naar de slaapzaal, leslokalen, ingang van de kapel en kantoor van de rector met zijn ‘winkeltje’. Op de bovenverdieping zijn twee slaapzalen waar er slechts één van in gebruikt was. Tussen de twee zalen was het waslokaal met de toiletgroepen.
Al snel raakte ik gewend aan het rooster dat van minuut tot minuut was gepland. Om zes uur in de ochtend kwam een pater de slaapzaal op om ons te wekken met een koperen bel. Een kwartiertje later werd iedereen op de court verwacht voor de ochtendgymnastiek. Fris wakker worden door lichte oefeningen te doen onder leiding van onze assistent-leider Henk Oude Nijhuis. Daarna vlogen we naar de slaapzaal om ons te wassen en aan te kleden. Om zeven uur moest je in de kapel zijn voor de ochtendmis van zo’n half uur en terug naar boven om je chambrette op te ruimen. Gordijntjes bleven open voor de controle. Vervolgens naar de refter waar vanaf half acht het ontbijt op tafel stond. Stel je daar niet te veel van voor want het was nooit meer dan een half broodje, een schaaltje ‘muisjes’ en sneetjes dun gesneden kaas of iets wat op vleeswaren leek. Alles precies afgepast.
Een glas melk of kopje thee en dat was het. Veel seminaristen brachten daarom van thuis extra beleg mee. Een andere mogelijkheid was om iets in ‘het winkeltje’ te kopen. Een oud washok dat tot winkeltje was omgebouwd. Men verkocht daar van alles: snoepgoed, tandpasta of ‘kogelvrije’ koeken en zelfs sardientjes in blik en potjes augurken. Ik kwam daar maar zelden, want ik had er het geld niet voor.
Na dat karige ontbijt ging ieder zijns weegs. Enkele senioren gingen naar de T.U. Eindhoven. Anderen gingen naar de Lage Technische School in Someren of op de fiets naar de U.L.O. in Geldrop. Het eerste jaar ging ik voor goud en probeerde ik het gymnasium.
Gecontroleerd door de groepsleiding begon onze ‘werkdag’ met een studie-uur.
Om negen uur vervoegde iedereen zich in het juiste lokaal voor de eerste les.
Die duurde 55 minuten met telkens vijf minuten pauze. Dat ging zo door tot de lunch om twaalf uur. Al net zo zielig als het ontbijt, maar soms met iets warms.
Ik weet nog goed hoe hard de gehaktballen waren die wij kregen voorgeschoteld. Daar had je wel een beiteltje voor nodig. Nee, bij de Witte Paters stonden geen chef-koks in de keuken! Na de lunch les tot drie uur. Dan een korte break tot half vijf. Tijd voor een biljartje in de recreatiezaal of een balletje trappen op de court.
Rond zes uur waren de ‘externen’ terug uit school en die voegden zich geruisloos in de dagelijkse routine door om zessen aan te schuiven voor een warme maaltijd. Simpele kost; aardappelen, wat groente en een stukje vlees. Ik heb er nooit lekker gegeten. Ook niet op de jaarlijkse ouderdag wanneer de ouders op visite kwamen en met ons meeaten. Van het goedkope te veel, en van de kwaliteit te weinig.
Daarna waren we vrijaf tot half zeven. Dan naar de kapel voor een lof en studeren tot kwart voor acht, vrij tot negen uur en als laatste horde opnieuw naar de kapel voor het avondgebed. Om tien uur ging het licht uit!
Véél tijd voor jezelf had je dus niet met zo’n wurgrooster.
Ik kwam bij groep C, waar Frans(ke) Franssen groepsleider was. Een jongen die in het studie-uur aan zijn haar zat te draaien en op zijn stoel op en neer ging als Joden aan de Klaagmuur. Franske was de eerste jongen in mijn leven waarvan ik dacht dat hij ‘anders’ was. Zijn assistent was Henk Oude Nijhuis, een wat oudere jongen en een heel ander type. Henk werd mijn ‘grote broer’ en mijn kameraad. Hij steunde me waar nodig en hielp me, toen ik last kreeg van heimwee. Een nare ziekte. De eerste twee weken ging alles goed. Dan is alles nog nieuw en spannend en denk je niet aan thuis. Maar dan dringt het besef ineens tot je door dat je nog maanden in dat gekkenhuis moet doorbrengen. De melancholie slaat keihard toe.
Er waren zoveel jongens die daar moeite mee hadden en die hoorden je ‘s nachts huilen op de slaapzaal. Je wilt alleen maar naar huis, naar je vertrouwde leven…
Ik trok toen veel op met Brabantse seminaristen zoals Harrie v.d. Eynden, Christ van Schijndel, Ton Weerepas en een stugge Wim van Gastel uit Zeeland.
Vrije middagen werden voornamelijk gevuld met sporten als wandelen, voet- en honkbal. Dat vond ik héél leuk. Ik leerde daar sporten die ik nog niet kende.
Bij goed weer mochten we in de bruine waterpoel, dat ‘zwembad’ genoemd werd, gaan zwemmen. In Sterksel kreeg ik snel het zwemmen onder de knie, wat in het Eindhovense Sportfondsenbad niet was gelukt. Door speciale aandacht van onze gymleraar. Hij was geduldig en hield me vast en liet me eerst aan water wennen, tot ik erin slaagde mijn vrees te overwinnen. Door zijn aanpak zwom ik meteen van zijn hand onder mijn lichaam van hem vandaan. Ik kon zwemmen! Een dag later dook ik al van de hoge duikplank in ons bruine natuurzwembad.
Als de nonnen in veel te grote ‘zwemoutfits’ het water ingingen, lagen wij bij het tennisveldje te wachten om hen, als pubers, van achter de bosjes te bespieden.
Geregeld fietste ik met een vriend naar zijn ouders in Someren-Eind, om de vuile was weg te brengen of gewoon om hen te bezoeken. Dat kon alleen op zaterdag- of zondagmiddag want dan waren we vrij tot zeven uur. In het dorp Sterksel zelf was heel weinig te doen en daarom kwamen we daar zelden.
Na er een jaar in toenemende mate gefrustreerd te hebben mee gehobbeld, bleek het gymnasium voor mij toch te hoog gegrepen. De psycholoog had het goed.
In het nieuwe schooljaar ging ik naar U.LO. Albertus Magnus in Geldrop waar ik terechtkwam in klas 1C. Dat was een goede keuze en ik zat snel beter in mijn vel. Om na het ontbijt op de fiets te moeten springen en in weer en wind naar Geldrop te moeten trappen vond ik heerlijk. Sportief en gezond. Het voelde veel beter dan volgens zo’n strak dag rooster te moeten leven. Het benauwde gevoel om knel te zitten tussen vier muren van het internaat was snel verdwenen. Bizar genoeg had ik ineens ook véél minder last van heimwee.
In het eerste jaar vond ik het nog fijn als pa en ma op visite kwamen maar in het tweede jaar liet ik hen weten dat ik het niet zo erg vond als ze niet zouden komen. Ik had wat anders aan mijn hoofd. Ik werd zelfstandiger en trok mijn eigen plan.
Het jaar op de U.L.O. in Geldrop werd een tijd van rebelleren en van puberen. We waren ondeugend als we in de middagpauzes snoepgoed gingen kopen, of gingen jatten, bij het sigarenwinkeltje in de Heggestraat. Ik schaam me dood!
Paul v.d. Meeren werd mijn vriendje en hij trakteerde me vaak omdat hij wist dat ik te weinig geld had. Hij kwam uit een gerespecteerde familie en woonde in een heel bijzondere Willem Dudok-villa aan de Kapelstraat in Meerveldhoven.
Waarom hij in die tijd bij ons op school zat heb ik ook nooit helemaal begrepen. Er waren genoeg U.L.O.’s in Veldhoven of in Eindhoven…maar toch had hij voor Albertus Magnus in Geldrop gekozen. Dat vond ik toch een beetje raar.
Daar heb ik eens zoveel straf gekregen, dat ik niet anders kon dan excuses maken. Dat kwam zo:
In onze muziekles zouden we voorbeelden gaan horen van hedendaagse muziek. Iedereen was enthousiast, tot de pater met ‘Les Compagnons de la Chanson’ op de proppen kwam! Dat was het jaar van de Engelse beat-invasie met The Beatles, Rolling Stones etc. ‘Oh, pretty woman’ was toen een grote hit. Toen ik riep dat ik Roy Orbison een véél beter voorbeeld vond van moderne muziek dan die slappe deuntjes van Franse koorknaapjes, ontstak het patertje in woede. Hij werd link en flikkerde me de klas uit. Een generatieconflict! Na de les moest ik op het matje komen en als straf moest ik het Oude- én het Nieuwe Testament, in één weekend, overschrijven. Dat was een beetje te veel van het goede en besloot, voor deze éne keer, om mijn ‘oprechte excuses’ aan te bieden. Onze leraar vond zelf ook wel dat zijn straf buitensporig was uitgevallen en besloot om mijn straf kwijt te schelden.
We waren weer vrienden. Nou ja….
Tijdens het tweede jaar in Sterksel kwamen er plots vreemde geruchten op gang.
Het St. Pauluscollege zou op het einde van het schooljaar waarschijnlijk gesloten worden. Studenten zouden overgeplaatst worden naar Santpoort en alle oudere paters zouden naar St. Charles in Boxtel gaan, om daar hun oude dag te slijten.
Naar Santpoort? Maar dat is in Noord-Holland! Wilde ik daar nog wel naartoe?
Wilde ik nog wel bij de Witte Paters blijven? Dat akkefietje met dat meisje zat me niet lekker. Ik had straf gekregen toen een pater me ‘betrapt’ had, toen ik met een grietje uit Sterksel naar school fietste, zoals veel kinderen dat deden!
...Dat kon niet voor een jongeman die voor het priesterschap ging...’ schreeuwde hij me ‘s avonds toe op zijn kamer. Wat een mafkees! Ik was een gewone teenager en deed niets bijzonders! Het vertrouwen in mijn roeping was dus flink tanende.
Was het niet verstandig om met Pasen afscheid te nemen, in plaats van opnieuw te beginnen in Santpoort? Ik had er geen zin meer in. Ik legde deze situatie eerst voor aan mijn ouders. Voor mij geen seminarie meer. Ik kapte ermee.
Dit jaar nog maar afmaken dan....
Eind van dat schooljaar heb ik de Witte Paters van Lavigerie in Sterksel verlaten. Het klooster en kleinseminarie werden gesloten. ‘Bij gebrek aan geld en nieuwe leerlingen’ werd als reden opgegeven. De seminaristen waren allang tot dezelfde conclusie gekomen. Dat idiote ‘celibaat’ had ook voor mij lang genoeg geduurd.
Toch deed het pijn om afscheid te nemen van vrienden en maatjes waar ik een leuke tijd mee had gehad. Hoe je er ook naar kijkt, in zo’n omgeving groei je naar elkaar toe, als een familie. Afscheid van Henk Oude Nijhuis, die mijn mentor was. Leon Beek uit Geleen die in de ochtend vaak een bloedneus kreeg, Ton Weerepas en Harry uit Someren-Eind. Hein Ros en Frans Plaggenburg die zo goed konden voetballen en groep 3 met groepsleider Franske. En mijn schoolmaatjes van klas 1C van Albertus Magnus ULO zou ik missen; Matt, Henk en Jantje; allen lichting 64/65. Geen tripjes meer met Paul v.d. Meeren. Geen lunches meer bij de familie Pückel op de hoek van de Heibeekstraat. In middagpauzes ging ik soms met Gert naar hun huis. Zijn moeder deed me denken aan de ibu van Eddy uit d’Ekker. Twee Indonesische dames die lekkere dingen konden maken. Als moeder Pückel over haar leventje in de kampong van Nederlands-Indië vertelde, keek ik in hun familiealbum uit de tijd dat zij daar woonden en hing aan haar lippen terwijl ik van haar ’spekkoek’ snoepte. Een lekkernij die veel Hollanders nog niet kenden.
De plaatjes leken op filmpjes die pater Van Dalen ons vroeger liet zien met altijd lachende getinte mensen onder wuivende palmbomen in verre zonnige oorden.
De Familie Pückel was als een warm bad voor me. Die pauzes bij hen thuis zou ik zeker missen. Een oogopener voor de toekomst misschien, maar dat kon ik me toen uiteraard nog niet realiseren.
Jos van de Ven, Sanur. Bali