De discussie is best interessant.
Als je over de oorlog schrijft, ontkom je er inderdaad gewoonweg niet aan om man en paard te noemen. Dat zulks zorgvuldig moet gebeuren, staat natuurlijk buiten kijf. Ik kan me bijzonder goed voorstellen dat Marnix Ebben maximaal kritisch kijkt naar uitingen over wijlen zijn vader/familie.
Maar om nou maar de NSB, verraad e.d. maar geheel buiten beschouwing te laten, zoals hier ook wordt geopperd, is een bedenkelijk uitgangspunt dat geen recht doet aan de geschiedenis en de herdenking van slachtoffers. Het BHIC zij wat mij betreft geprezen, ook omdat de mogelijkheid van hoor en wederhoor nadrukkelijk geboden wordt (dat levert ook nog eens een boeiend beeld op van het leven van Jan Ebben, zoals Marnix Ebben dat beschrijft).
Uit hetgeen ik in archieven tegen ben gekomen, krijg ik ook niet de indruk dat Jan Ebben groot onrecht is aangedaan met de beschrijving.
De WA oefende tijdelijk verschrikkelijke terreur uit en daar blies hij kennelijk zijn partij danig in mee. WA-commandanten waren - bij mijn weten zonder uitzondering - irritante, foute lastpakken. Dat was inherent aan de terreur die ze geacht werden uit te oefenen.
Ik begrijp uit de voorbeelden dat dat in Cuijk ook het geval was en ontleen ook bevestiging daarvan aan het feit dat Jan Ebben veel moeite deed om zijn berechting te ontlopen.
Of Jan Ebben na de oorlog werkelijk weer geaccepteerd - en zelfs gerespecteerd? - werd door de goegemeente in Cuijk lijkt me stug, maar daar kan ik natuurlijk niet goed over oordelen. Wie eigenlijk wel?
Het aspect dat Marnix Ebben noemt (bepaalde wetenschap over anderen) lijkt me zowel reëel als geen gezonde basis voor normale omgang.
Maar dat terzijde.
Interessant is het aspect wat Marnix Ebben noemt, dat velen na de oorlog graag (bij)verdienden in het bedrijf van zijn vader. Ook dat zegt niet zo veel over respect, lijkt me.
Maar dat aspect (geld) brengt me wel bij een van mijn onderzoeken, waarin Jan Ebben zijdelings opduikt. Dat betreft de wekenlange periode van hechtenis op het Venlose politiebureau. Hij kreeg daar zodanige ongebruikelijke faciliteiten, dat veel politiepersoneel zich ergerde (mocht zijn verloofde of vriendin in betrekkelijke afzondering ontvangen, zat vaak gewoon in de agentenwacht, mocht een keer naar de bioscoop enz.).
Na de oorlog kreeg de verantwoordelijke politiefunctionaris hier nog fikse problemen door, ook omdat hij onder meer twee van zijn kinderen had laten logeren bij de ouders van Jan Ebben. De grote verdenking was dat hier geld een grote rol speelde, maar dat is tot nu toe niet keihard bewezen.
Ik zou graag vernemen of iemand weet of en waar ik meer informatie kan vinden over deze kwestie.
Ook zou ik graag in contact komen met Marnix Ebben, over de schokkende behandeling van zijn oma (die speelt dus ook een rol in mijn onderzoek).
Met vriendelijke groet,
Gerrit van der Vorst