De Venrayse schaapscompagnieën hielden zich bezig met de schapenhandel. Schapen werden in de Peel gehouden om de wol en de mest, niet als voedeselbron. Voor consumptie werden de schapen al vanaf 1809 naar Parijs en Londen gebracht. Toen de afzetmogelijkheden zich uitbreidden zijn ze schapen gaan opkopen in streken waar de vleeskwaliteit van de gefokte dieren voorop stond. Schapen werden onder andere gekocht in Leiden en omgeving, maar de meeste kwamen uit de Betuwe, met Elden als belangrijkste centrum. Er waren al veel van Venray afkomstige schaapsherders aanwezig op boerderijen in de Betuwe. Zo nam Gerard Vergeldt (geboren in Overloon in 1779), wonend in Hollanderbroek, in 1839 een schaapsherder uit Venray in dienst.
Er waren dus connecties met andere delen van het land. Wilhelmus Willem Willems kan in het Utrechtse terecht zijn gekomen om dat daar betere gronden waren voor het telen van vleesschapen of kan door de connecties die de handelaren hadden met schaapsherders het juiste meisje in Utrecht zijn tegengekomen.
Jeanne noemde al de trek van schaapsherders en schapenhandelaren naar naar het Vlaamse land van Waas; dat waren er zo'n 150. (Anton Verheyen: Immigratie van schaapsherders uit Nederlands-Limburg en Noord-Brabant in het Waasland).
Een duidelijke reden waarom ze vetrokken komt niet boven water, maar alle publicaties vermoeden dat de minimale verdienstmogelijkheden in de plaats vanwaar zij kwamen de belangrijkste drijfveer was.