Schepenen van Eersel oorkonden dat Lodewijch die Kemenader Lodewijchs zoen van Dalem overgedragen heeft aan broeder Jan geheten van den Poel, ondermeester van het godshuis van Postel, ten behoeve van dat godshuis een erfpacht van 2 mud rogge uit een huis en hof en aangelegen beemd en uit een bocht, bestaande uit land en beemd, in Hoogeloon, en uit land binnen Den Eckeren van Hokasterle, waarop men een 'sleike lopen rogge' placht te zaaien.
Schepenen van Eersel oorkonden dat Lodewijch die Kemenader Lodewijchs zoen van Dalem overgedragen heeft aan broeder Jan geheten van den Poel, ondermeester van het godshuis van Postel, ten behoeve van dat godshuis een erfpacht van 2 mud rogge uit een huis en hof en aangelegen beemd en uit een bocht, bestaande uit land en beemd, in Hoogeloon, en uit land binnen Den Eckeren van Hokasterle, waarop men een 'sleike lopen rogge' placht te zaaien.