Schepenen van de vrijheid van Mol, Balen en Dessel oorkonden dat Judich Geertz. met haar man en momber Jan vanden Mortel, en Margriet Geertz, met haar schoonvader en momber meester Jan Willemoms, bekend hebben een erfrente van een mud koren per jaar schuldig te zijn aan de prelaat van Postel van onderpanden op de heide te Dessel, geheten de Perlinck, volgens de constitutieakte van 2 december 1438 door Peeter de Keyser ten voordele van Wouter Svoegs, die daarna door dezes erfgenamen overgedragen is aan het godshuis bij akte van 4 mei 1483, maar dat nu de comparanten dit onderpand hebben verkocht voor vrij en onbelast, onwetend van het bestaan van die rente, zij als onderpand gesteld hebben hun pachthof te Bronsel onder Dessel, anderhalve bunder groot en palend oost aan Peeter de Cuijper, zuid en noord aan de gemene straat en west aan Wouter Truyens, wat door de prelaat aanvaard is.
Schepenen van de vrijheid van Mol, Balen en Dessel oorkonden dat Judich Geertz. met haar man en momber Jan vanden Mortel, en Margriet Geertz, met haar schoonvader en momber meester Jan Willemoms, bekend hebben een erfrente van een mud koren per jaar schuldig te zijn aan de prelaat van Postel van onderpanden op de heide te Dessel, geheten de Perlinck, volgens de constitutieakte van 2 december 1438 door Peeter de Keyser ten voordele van Wouter Svoegs, die daarna door dezes erfgenamen overgedragen is aan het godshuis bij akte van 4 mei 1483, maar dat nu de comparanten dit onderpand hebben verkocht voor vrij en onbelast, onwetend van het bestaan van die rente, zij als onderpand gesteld hebben hun pachthof te Bronsel onder Dessel, anderhalve bunder groot en palend oost aan Peeter de Cuijper, zuid en noord aan de gemene straat en west aan Wouter Truyens, wat door de prelaat aanvaard is.