Schepenen van Velp oorkonden dat Derick Stevenssen, oud tussen 60 en 70 jaar, en zijn broer Theeuwen Stevenssen, verklaren op verzoek van Henrick Claessen, gemachtigde van de kartuizers in Vught, dat Derick 36 jaar lang gewoond heeft op de hoeve van de kartuizers op Hall en dat broeder Derick, een lekebroeder van het convent, vier boeren gehuurd heeft 14 dagen lang om plaggen te steken op de Padbroixe Heyde, die op een mijt te zetten en daarna met hun eigen wagen naar de hoeve te voeren. Theeuwen verklaart dat hij genoemde broeder Derick vaak heeft horen zeggen dat de helft van de Padbroixe Heyde van het klooster is en geeft de omtrek ervan aan. Beiden verklaren dat de schapen van de hoeve altijd zonder probleem op de hei geweid hebben, dat ze eenmaal door de inwoners van Velp geschut zijn, maar dat prior Hubert rechtsbewijzen getoond heeft aan meester Joest, drossaard van Ravenstein, waarna de schapen teruggegeven zijn.
Schepenen van Velp oorkonden dat Derick Stevenssen, oud tussen 60 en 70 jaar, en zijn broer Theeuwen Stevenssen, verklaren op verzoek van Henrick Claessen, gemachtigde van de kartuizers in Vught, dat Derick 36 jaar lang gewoond heeft op de hoeve van de kartuizers op Hall en dat broeder Derick, een lekebroeder van het convent, vier boeren gehuurd heeft 14 dagen lang om plaggen te steken op de Padbroixe Heyde, die op een mijt te zetten en daarna met hun eigen wagen naar de hoeve te voeren. Theeuwen verklaart dat hij genoemde broeder Derick vaak heeft horen zeggen dat de helft van de Padbroixe Heyde van het klooster is en geeft de omtrek ervan aan. Beiden verklaren dat de schapen van de hoeve altijd zonder probleem op de hei geweid hebben, dat ze eenmaal door de inwoners van Velp geschut zijn, maar dat prior Hubert rechtsbewijzen getoond heeft aan meester Joest, drossaard van Ravenstein, waarna de schapen teruggegeven zijn.