Regenten en kerkmeesters van Helvoirt geven de Raad van State te kennen, dat zich in het koor van de kerk een grafkelder bevindt, welke toebehoort aan de familie van wijlen Cornelis van Grevenbroeck, eertijds heer van Helvoirt, welke kelder geheel is ingestort. Zij hebben aan Carel Emanuel van Keversbergen, heer van Aldegoor en Halen onder het prinsdom Luik, medeerfgenaam van Van Grevenbroeck, verzocht de kelder te laten repareren, hetgeen deze geweigerd heeft. Zij verzoeken de kelder op kosten van de erfgenamen te mogen laten repareren en als deze weigeren deze aan de meestbiedende te verkopen.
Regenten en kerkmeesters van Helvoirt geven de Raad van State te kennen, dat zich in het koor van de kerk een grafkelder bevindt, welke toebehoort aan de familie van wijlen Cornelis van Grevenbroeck, eertijds heer van Helvoirt, welke kelder geheel is ingestort. Zij hebben aan Carel Emanuel van Keversbergen, heer van Aldegoor en Halen onder het prinsdom Luik, medeerfgenaam van Van Grevenbroeck, verzocht de kelder te laten repareren, hetgeen deze geweigerd heeft. Zij verzoeken de kelder op kosten van de erfgenamen te mogen laten repareren en als deze weigeren deze aan de meestbiedende te verkopen.
Inv. nr. 100.