Keizer Maximiliaan, Roomskoning, en zijn kleinzoon Karel, oorkonden dat zij een rekest ontvangen hebben van de provisor van Postel, die verklaart dat zijn godshuis tussen 24 juni 1487 en 1489, toen de muntordonnantie werd gepubliceerd, wegens de oorlog en grote schade aan de hoeven en goederen van het godshuis, vele lijfrenten heeft moeten verkopen in graan voor 16 peters licht geld per mud, wat na de revaluatie nu in erfrenten wel ongeveer 36 peters zou zijn; door de ordonnantie op de erf- en lijfrenten van 15 november 1491 was bepaald dat renten sinds 24 juni 1487 ook met licht geld betaald en afgelost mochten worden, ondanks de andersluidende rentebrieven, maar dat per vergissing en bij onwetendheid die renten niettemin altijd met zwaar geld betaald zijn en de crediteuren nog altijd betaling eisen zonder reductie; daarom bevelen zij de eerste deurwaarder om alle crediteuren te dagen voor de kanselier en de Raad van Brabant om over de restitutie van het te veel betaalde uitspraak te doen.