

Keizer Karel V oorkondt dat Deonijs Ghijseljans, pastoor van Olmen, bij rekest aan de Raad van Brabant in juni 1534 stelde dat hij in het bezit van zijn pastoorschap gestoord was door Gheerdt Naets en daarop brieven van maintenue had verkregen, waarna Naets op 25 juni in ’s-Hertogenbosch was gedagvaard voor 30 juni te Olmen, maar verstek had gegeven, zodat Deonijs in zijn bezit bevestigd was en Naets gedagvaard was om op 29 augustus voor de Raad van Brabant te verschijnen, en dat nu bij definitief vonnis de eis onontvankelijk is verklaard, Deonijs wordt veroordeeld tot de gerechtskosten en Gheert Naets als pastoor bevestigd.