Roeloff Huysraet en Peter Hoestel, schepenen te Cuijk, oorkonden, dat Willem van Doernen en Mechtelt e.l. hebben opgedragen aan Bruijsten, de zoon van Jacop Hackensoen, te Grave een rente van 6 malder rogge en 1 malder even (= een haversoort), te betalen op Sint Maartensdag in de winter en gevestigd op:
a) een stuk land, genaamd die Gal, groot 5 morgen, met de ene zijde gelegen naast een stuk land, dat van Jan Boeckolt was, en met de andere zijde naast een stuk land van de heer van Gennep;
b) een stuk land, met de ene zijde gelegen op de Donsmorter en met de andere zijde naast een stuk land van de heer van Haps en ongeveer 2½ morgen groot;
c) een stuk land op de Luysmorter, met de ene zijde naast het land van de heer van Cuijk en met de andere zijde naast een stuk land, dat Hanneke placht te betelen, ongeveer 2 morgen groot;
d) een stuk land, genaamd Strelenlant, gelegen naast Floerkenslant, ongeveer 1½ morgen groot;
e) twee salen land, gelegen met de ene zijde naast het land van de heer van Cuijk en met de andere zijde naast het land, dat in gebruik is bij Hanneke, ongeveer 2 morgen groot;
f) een stuk land waar Wouter vanden Rulle op woont, gelegen naast het voetpad langs de sint Aechtenstoc gaand, ongeveer 2 morgen groot;
g) een stuk land, dat van Strele placht te zijn, naast een stuk land van van Boeckholt, genaamd die Molenstoc, aan de ene zijde en met de andere zijde naast een stuk land van de heer van Cuijk; groot ongeveer 1 morgen;
h) een stuk land, gelegen bij Sint Aechtenstoc bij de Luysmorter, met de ene zijde naast een stuk land van de heer van Cuijk en met de andere zijde naast het Land van de heer van Haps.