Voor Franck sBruynen, priester en bedienaar van de kerk van Someren, heeft Jan Nelen zijn testament gemaakt waarbij hij telkens een stuiver legateert aan de kerkfabriek van Luik, aan ieder van de vier biddende orden, aan de priester die hem de laatste sacramenten toedient en aan de koster; aan het godshuis van Postel legateert hij een halve bunder beemd in Die Bunder, te weten de hoeve waarop Henrick van Ackerbrock woont. Gedaan in Someren in het huis van de testator met als getuigen Iudocus Andree, koster, Henricus die Cromme, Johannes van der Straten en Petrus Omkens, leken.
Schepenen van Lommel oorkonden dat Marten Pelsen overgedragen heeft aan Peter Sgreven een erfrente van twee Rijnsgulden per jaar, die hij geërfd had van zijn moeder Mari Maes, en die Jan van Molle beloofd had aan haar te betalen, op een beemd in Lommel op het Wijerken, palende aan Berbel Goyaerts en verder zoals vermeld in de principale schepenakte van Lommel van 5 juni 1568.
Schepenen van Eersel oorkonden dat Wouter Loyen Loyssen, wonend in Casteren, schuldig is aan het godshuis van Postel een erfpacht van 4 lopen rogge uit een beemd, gelegen in Casteren, zoals Postel deze pacht al eerder bezat.
Schepenen van Eersel oorkonden dat Willem, zoon van Lambrecht Willemssen, en Alidt Jan Thijssen schuldig waren aan Cathelijn, weduwe van Jan Leijsen, een rente van 400 gulden en een obligatie van 200 gulden aan wijlen Peter Haengreeffs Heesmans, welke nu afgelost zijn, waarna beiden verklaarden schuldig te zijn aan de abt van het godshuis van Postel een losrente van 600 gulden tegen 30 gulden per jaar uit (wat betreft Willem) twee aaneen gelegen akkers in Duizel, geheten Den Grooten en Cleyne Bleecken, en uit een beemd geheten Het Ossen Eeussel, beide aan een openbare weg gelegen, en uit (wat betreft Alidt) haar aangelag met erop staand huis en hof in Duizel, en uit een akker genoemd De Streep, beide aan een openbare weg gelegen, en uit een akker geheten De Coppen, gelegen aan een openbare weg en aan genoemde Bleeckacker.
Schepenen van Someren oorkonden dat Willem Janssen van Kessel afstand gedaan heeft ten behoeve van zijn broer Dyrck van een watermolen met toebehoren in Someren ter plaatse geheten Vleerken met de dijken of wegen van den Geetzer(?) Dijck tot de Otterdijck toe om van Someren en Lierop naar de molen te gaan en te rijden; en van het hout, te Vleerken op Willems goed af te hakken, en er aarde te halen om deze dijken en wegen te repareren; en van een beemd daar, geheten den Moelenbeempt, aan de Aa enerzijds en de Coelhoff anderzijds, strekkend van het goed van genoemde Willem tot op de genoemde dijk; en van een veldje. gelegen voor de molen; en van alle goederen die hem kunnen toevallen via zijn zuster Margriet in de goederen van Dyrck en zijn broer Gielis. Op de molen rust een last van 4 oude groot. Willem zal aan Dyrck alle achterstallige betalingen van Berthout voldoen. Dyrck behoudt alle roerende goederen. Dyrck zal de molen aanvaarden na het vertrek van Dyrck Vranck. Dyrcks pachters mogen jaarlijks een voeder tuinrijs houwen te Vleerken, zolang Dyrck leeft.
Schepenen van Eersel oorkonden dat Jan Dries, wonend in Hapert te Dalem, schuldig is aan het godshuis van Postel een erfpacht van een halve mud rogge uit een huis en hof met toebehoren in Dalem onder Hapert aan de gemeint, zoals Postel deze pacht al eerder bezat.
Koning Philips, hertog van Brabant, oorkondt dat hij op verzoek van broeder Hubrecht Symonaert, meester en provisor van het godshuis van Postel, en jonker Peter de Mol, heer van Hove, Hoogvorst etc, oppervalkenier in zijn Landen van Herwaarts over, hun afspraken van 23 januari jl. bekrachtigt, namelijk dat de oppervalkenier bij het godshuis slechts zoveel 'leggenaers' (vangers) mag onderbrengen als nodig is en dat er geen kosten voor Postel mee gemoeid zijn. Gegeven te Brussel.
Notaris Henricus Beys, clericus van Luik en scriba van de deken, instrumenteert dat Nycholaus Houtacker, meester in de kunsten en baccalaureus in het kerkelijk recht, deken van Sint-Petrus in Hilvarenbeek, verklaard heeft dat heer Adam die Lu, kanunnik van Floreffe en meester en provisor van Postel, hem verzocht heeft om een afschrift van een akte van 29 oktober (1253), hetwelk hij ingewilligd heeft. Gedaan op het kerkhof van Hilvarenbeek met als getuigen heer Enghelbertus Block, beneficiaat in de kerk van Hilvarenbeek, en heer Andreas Johannis Martini, vicaris, priester in Hilvarenbeek.
Schepenen van Eersel oorkonden dat Jan Dries, wonend te Dalem onder Hapert, schuldig is aan het godshuis van Postel een erfpacht van een halve mud rogge uit een huis en hof met toebehoren in Dalem onder Hapert aan de gemeint, zoals Postel deze pacht al eerder bezat.
Schout, schepenen, (…) heiligegeestmeesters, dekens van Onze Lieve Vrouw en van Sint-Anthonis en gemene naburen oorkonden dat (ze verkocht hebben aan(?) Jan Colen die Jongere, wonend te Stibdonck, een stuk goed in Stibdonk in Lierop ter plaatse geheten Berzell, grenzend aan goed van Postel en de gemeint.