Gherijt van Eyck, abt van Floreffe, en Adam die Luwe, provisor van Postel, oorkonden dat zij de tienden van Olmen verpacht hebben aan Aernout Back en zijn echtgenote Janne van Grymberghen, vrouwe van Asse (Asch) en Hamme (Ham), tot de dood van de langstlevende, nl. de grote tienden voor 79 mudden rogge, Olmense maat, en de kleine tienden voor 12 gouden rijders en 40 hopen stro, en bekennen 200 Rijnsgulden ontvangen te hebben, waarmee een lening op die tienden is terugbetaald aan Adaem Broeckmans terugbetaald is. Tot de dood van Aernout en zijn vrouw kan die som niet worden teruggeëist, maar indien de provisor het kapitaal vroeger terugbetaalt, zullen Aernout en zijn vrouw de tienden nog twaalf jaar lang pachten voor 94 mudden rogge, 12 gouden rijders en 40 hopen stro. Met de dood van de langstlevende worden die 200 Rijnsgulden kwijtgescholden en keren de tienden terug aan het godshuis.