Schepenen van Bergeijk oorkonden dat heer Henrick van Eyck voorgesteld heeft aan de ingezetenen van Eersel, Hapert, Hoogeloon en anderen die rechten menen te hebben op een wijer, geheten Den Swarten Wijer, of andere in de gemeint van Postel gelegen, dat ze naar Brussel, Leuven of elders komen met hun documenten om ze te tonen. Daana zijn de stadhouder van Kempenland met de schepenen van Bergeijk, aan wie de gemeint verleend was, en de ondermeester van het godshuis van Postel naar de wijer gegaan, evenals degenen die erin gerechtigd waren en er turf wonnen. Nadat ze zich beraden hadden, antwoordden ze aan de ondermeester en een van de broeders voor schout en schepenen voorschreven: 'Wij en willen daer niet af doen. Wij willen bliven in de onsen gebruycke, gelijck onser alder ouders over hondert jair ende meer geweest hebben ende sij noch sijn'. Toen heeft de stadhouder van Kempenland voor schepenen van Bergeijk hun het gebruik ontnomen op straffe van 100 Bourgondische gulden.