Archieven

3 Brief van de heren van de Raad en Rekeningen van Zijne Hoogheid de Prins van Oranje geschreven te ’s-Gravenhage op 2 januari, inhoudende dat de drossaard van de baronie van Cranendonk verklaard heeft ‘de indracht ende turbatie die bij eenige weijluijden van Verckenswert [vgl. Valkenswaard] is gedaen ende geattenteert tegens het notoir recht van vrije warande, dat deselve daerover betrocken sijnde voor den gerechte van SOERENDONCK ende aldaer de saecke voldongen op heur abbusyff te kennen alhier van desen Rade hadde becomen appointement dat dese questie soude werden gebracht voor de leen- en tolkamer tot ‘sHartogenbosch dat haer Ed: daer over niet hebben cunnen laeten tot conservatie van ’t recht van hoochgemelte sijne hoocheijt te versoecken die saeck te willen laeten verblijven daer deselve is, als sijnde competente rechters ter eerster instantie staende partijen drij vant gewijsde te appeleren aen den Raedt van Brabant, vertrouwende niet de meeninge te sijn hoochgemelten Prince onder pretext van het 45e art. van het reglement onlanghs gemaeckt, daervan noijt kennisse hebben gehadt, te priveren ende verstecken van sijn gerechticheijt van vrije warande, sijnde altijt gereedt ende overbodich omme aen desen Rade te doen sien dat selffs bij het denombrement overgelevert inden jare 1440 de voorsaten van Sijne Hoocheijt als heeren ende baronnen van Cranendonck ende Eijndhoven bij de Hertogen van Brabandt niet alleen met vrije warande sijn erkent, maer oock van tijt tot tijt totten huijdigen dage toe daermede verlijdt, waer op versoecken dat insonderheijt regard mach werden genomen’.
Het rekest is doorgestuurd naar de rentmeester der domeinen.