Archieven

131 Missive van rentmeester De Back inhoudende dat hij op basis van een resolutie van 31 december jl. gelast is om van de Heer van Waalre gerechtelijk te requireren het bewijs van het recht dat de Heer sustineert te hebben omtrent zijn molen om met zijn kar te mogen komen te Valkenswaard en het gemaal daarvan vervoeren om op de molen te Waalre gebroken te worden, waarbij wordt verwezen naar een sententie van de Raad en Leenhof van Brabant van 5 oktober 1713 genomen in de zaak hangende voor genoemde raad tussen Huijbert Gerard van der Clusen Heer van Waalre enerzijds en Johan Vegelin van Claarbergen rentmeester der geestelijke goederen van Kempenland ter andere zijde, waarbij is begrepen dat de molenaar van van de molen van de Heer van Waalre nu en in die tijd met hun lieden karren met schellen en bellen binnen Valkenswaard zal mogen komen rijden en de granen van de in- en opgezetenen aldaar op te laden en ter molen te brengen en doen malen, volgens de kopie die aan de missive is toegevoegd; doch dat bij de voorschreven sententie niet is begrepen dat de molenaar van de Heer van Waalre gerechtigd is om de gebroken granen of het meel wederom te mogen brengen binnen Valkenswaard in welke periode de hele kwestie zou bestaan en het essentieelste punt i, van de plakkaten bij haar Ed: Mo: van tijd tot tijd op het gemaal genomen en bij aldien haar Ed: Mo: de zaak alzo geliefden te laten berusten, dat de Heer van Waalre in de voorschreven possessie zou blijven of haar Ed: Mo: dan niet zouden kunnen goedvinden om hem ontvanger te gelasten bij de aanstaande verpachting op de conditie te noteren het recht dat de Heer van Waalre met zijn molen binnen Valkenswaard is hebbende, tot wegneming van de klachten der pachters van de molen te Valkenswaard die zij op het voorschreven punt gedurende haar termijn zouden willen funderen