Archieven

45 Missive van de raad en rentmeester generaal der domeinen van Brabant en leenmannen van de leen- en tolkamer waarbij De Schmeling aangeeft dat bij hem diverse klachten zijn binnengekomen over het schouwen van de rivier de Dommel o.a. dat de rivier op sommige plaatsen te nauw en op andere plaatsen te ondiep is en zeer vervuil, vandaar dat men in de aanstaande zomer de rivier wil beschouwen; de regenten van de plaatsen langs de rivier worden aangeschreven dat ze moeten opgeven of er enige contracten, conventies of ordonnanties in het verleden zijn opgemaakt of beraamd waardoor de breedte van de rivier of enige andere die er in uitwateren bepaald is en zo ja of men dan authentieke kopieën wil door sturen, zodat men zich daaraan kan reguleren tijdens de uitvoering van de schouw; in 1743 is ook een klacht binnengekomen dat de rivier de Dommel op een zekere plaats onder Sint Michielsgestel genaamd de Volmeer zeer lage en flauwe oevers heeft wat niet kan worden verholpen omdat ter plaatse een zandgrond ligt en die oevers altijd zullen afwellen, waardoor het dan ook gebeurt dat ’s zomers aldaar een ½ voet water blijft en mogelijk met schuiten kan worden gevaren en alzo de rivier aldaar een zeer groot detour maakt en door het verbreden van een sloot door een zeker stuk land wel ¾ zou kunnen worden verkort en dus vaarbaar gemaakt en dus de Volmeer geëviteerd, waardoor de vaart op de rivier merkelijk bevoordeeld en de afloop van het water bevorderd zou worden , dan alzo zij niet wisten of ze gekwalificeerd waren om de boezem van een rivier te verleggen en die nieuwe gegraven vaart voor de schouwbare rivier te verlaren ofschoon het plakkaat van 10 juni 1628 en haar Ed: Mo: resolutie van 20 maart 1749 haar permitteren dat bij aldien de weg onmogelijk kan gemaakt worden die moet worden verlegd over de naastgelegen landerijen ofschoon dezelfde reden daar voor militeren;