Archieven

101 Handrick Laurenss. van Vechel (58) en Handrick Delis Janssen (40) te den Dungen die een verklaring afleggen t.b.v. de gezamenlijke ingezetenen van dit dorp betreffende een nader onderzoek van de inhoud van artikel 3 van een accoord tussen de regenten van Berlicum aan de ene kant en de Dungenaren aan de andere kant en in die verklaring zeggen ze dat dit accoord onderling is beraamd op basis van een uitspraak van Willem Mathijs Rovers en Jan Aert Spierincx zegsmannen die waren afgevaardigd om de oude “porters goederen” te komen aanwijzen zonder dat zij destijds hebben geweten of horen zeggen dat men als bewijsvoering wettige bescheiden of brieven nodig had, maar dat ze door de krijgsverrichtingen, brand en andere ongelukken kwijtgeraakt waren en nu ontstond een nieuw dispuut of meningsverschil; enige dagen later zijn genoemde zegsmannen gearriveerd ten huize van Goyart Willem Cuypers te Sint Michielsgestel en daar kwamen ook de schepenen van Berlicum en enige ingezetene van Den Dungen die met elkaar vergaderd waren om te komen tot een nieuwe uitspraak. De Dungense zegsmannen worden in de rede gevallen door de schepenen van Berlicum nl. Willem Janss. en Tijs Martens waarop Jan Aert Spiernincx ten aanhore van alle comparanten het woord neemt en zegt: “Gij scepenen wat hebben wij met ulieden te doen, gijlieden segget naer u gesintheijt, gijlieden hebt ons denoterende sijn medeseghs-man gecosen totter aenwijsiginge van de oude porters goederen die volgen u.l. accoorde met twee art(?) souden gestaen ende haren brieven door crijgh ende brandt ende andere ongeluck sijn quijt geworden wij en sullen niet seggen daer wij geen goedt kennisse aff en hebben. Ick heb mijn broodt op een stucxken naer gegeeten ende ben onpartijdich ick en sal deen niet geven ende den anderen nemen”.