Archieven

302 Er is onenigheid ontstaan tussen L. van Duren, wonende te Velp en zijn zoon L.C.G. van Duren, wonende te Ravenstein, over wederzijdse vorderingen. De zoon eiste van zijn vader: enige rente van het versterf van zijn moeder; het legaat van 1000 gulden met rente waar hij recht op had volgens een legaat van Antonette van Willigen; diverse voorschotten; een obligatie van 2000 gulden door de vader bij de zoon aangegaan. Vader dient een tegenrekening in: onderhandse schulden door de zoon bekend; de obligatie van de Witt met rente, staande tot laste van zijn zoon; de onkosten vanwege de promotie van de zoon en vanwege zijn functie als adjunct-landschrijver; de huur van het huis in Ravenstein. Drossaard van Bree komt tussenbeide en er komt een akkoord met medeweten van de twee meerderjarige dochters Antonetta en Margaretha en de heren van Cooth en Jan Vos als mombers over de 4 minderjarige kinderen van de zoon, uit diens huwelijk met wijlen Catharina van Opsteegh. Vader belooft de lening van 2000 gulden af te lossen en daarboven nog 500 gulden. Hij betaalt 1000 gulden binnen acht dagen en de rest in twee termijnen. In ruil hiervoor zien beide partijen af van hun vorderingen op elkaar.