Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
De Orde was eigenlijk Frans van herkomst. Ze was statutair dus een buitenlandse rechtspersoon en kon alleen met Koninklijke Goedkeuring een vestiging openen binnen het Nederlandse Rijk in Europa.
De Orde was ook in beginsel gericht op missionaire activiteiten in Centraal Afrika ten behoeve van het Frans koloniaal gezag. Dat had daar na heel veel problemen met de Britten een aantal min of meer succesvolle soevereine overzeese gebiedsdelen kunnen verwerven.
De koloniale concurrentie tussen deze twee westerse mogendheden was in de negentiende eeuw intens. Vooral als het ging om territoria gelegen aan de oevers van de immense rivieren die beurtvaart op het Afrikaanse binnenland mogelijk maakten: met name de rivieren rondom de Monden van de Nijl, de Congo en de rivier de Niger.
De Britten eisten, als een westerse mogendheid een koloniaal gebied opeiste, dat ze aan alle westerlingen en de Noord-Amerikanen een vrije deur politiek konden waarborgen betreffende handel en nijverheid. En verder dat ze een minimum-standaarden betreffende individuele rechtsbescherming konden bieden aan de westerling binnen die kolonie. De Britten plachten dat al sedert 1805 te doen en te eisen van anderen. Maar Frankrijk liet dat na: het was er militair niet toe in staat.
Niet meer nadat Napoleon zijn legers had uitgeput. Bij de conferentie te Berlijn van 1885 was bepaald dat een mogendheid alleen koloniaal gebied mocht claimen vanaf de Afrikaanse zeekusten landinwaarts, als zij westerlingen effectieve bescherming kon bieden bij vestiging als ondernemer en bij het verrichten van koophandel.
Deze Witte Paters plachten daarbij het Franse koloniaal gezag bij te staan door hun inculturatie-activiteiten op het gebied van het lager onderwijs, de religie en de minimum-standaarden va humanitaire aard. Ze golden als Franse beambten.
Ze droegen de witte boernoes met de rode fez op het hoofd, daarbij de witte kovel en schoudermantel, waarop een dubbelgewonden grote rozenkrans, waarvan het crucifix op de borst afhing. Ze zaten in Boxtel, omdat de Franse staat nogal eens veranderde van koers betreffende de verhouding tussen kerk en staat.
De Franse staat had sedert 1848 bepaald dat ze seculier was. Ze kon dus geen priesters hebben als beambten en helemaal niet als ambtenaren. Ze begon dan leukweg de Ordes te vervolgen die ze nota bene had aangetrokken ter vestiging binnen haar rijksdelen, omdat ze geen toereikende ambtenarij hadden. De Société des Missionnaires d'Afrique die kardinaal Lavigerie (1825-1892), aartsbisschop van Algiers, in 1868 oprichtte voor Afrika was er zo een. Met name het kabinet-Combes dreef de vervolgingen van deze Orde weer veel te ver door en stopte de paters soms in de bak.
Daarom zochten ze als congregatie vaak hun nevenvestigingen in het buitenland, bij voorkeur in het oer-katholieke trouwhartige Noord-Brabant. Niet in België, want dat kon in dit opzicht geen persistente lijn volgen en ging soms toch weer te ver bij anti-kloosterlijke maatregelen, als de liberalen in de kabinetten te lang aan de macht waren.
De paters van Lavigerie opereerden vaak in Islamitische gebieden en moesten dus opboksen tegen de Islamitische gewoonterechtsregelen, zoals die dat een christen nooit geloofwaardig kon zijn in enig rechtsgeding, dat hij op marktdag bepaalde goederen niet mocht aanbieden, dat oplichting en handelsbedrog te zijnen laste niet strafbaar was, dat zijn eed tegen een Islamiet niet geldig was, en dat hij in het openbaar geen paardenkrachten mocht gebruiken.
Er zijn vele van dat soort Shari’a voorschriften, nog steeds, in Afrika en op de Balkan die het consulair verkeer zeer bemoeilijken. Lavigerie wilde dat de paters daartegen opkwamen, ook in het officiële rechtsgeding, maar ook bij de gewoonterechtelijke scheidsgerichten op de dorpen en aanlegplaatsen bij de genoemde rivieren. Vandaar de rode fez: zij moesten dan bereid zijn als juridische intervena op te treden voor de westerling. Dat was beslist niet ongevaarlijk.