Feria tertia ante festum beate Marie Magdalene.
Johannes, ridder, heer van Hosdinne, oorkondt, dat ridder Theodericus van Hosdinne, zijn vadersbroeder ("patruus") tot een vrij eigen verkocht heeft aan Wolterus, abt, en het convent van B. Maria in Berna voor 240 pond-leuvens 3½ hoven onder Audehosdinne tussen de Weteringe en de Overham, aaneengelegen en geheten de Hoven, welke hij van de oorkonder in leen hield; met de bepalingen, dat de dijkageplicht voor heer Johannes blijft, met uitzondering van het gedeelte van de dwarsdijk ("agger transversalis") in de volksmond geheten de Sideweinde en breed 10½ voet, en dat vrouwe Mechtyldis, echtgenote van Theodericus, met haar voogd ridder Arnoldus de Slusa afstand doet van de lijftocht uit deze hoeven; dit alles ten overstaan van met name genoemde 6 leenmannen en 6 schepenen.
Feria tertia ante festum beate Marie Magdalene.
Johannes, ridder, heer van Hosdinne, oorkondt, dat ridder Theodericus van Hosdinne, zijn vadersbroeder ("patruus") tot een vrij eigen verkocht heeft aan Wolterus, abt, en het convent van B. Maria in Berna voor 240 pond-leuvens 3½ hoven onder Audehosdinne tussen de Weteringe en de Overham, aaneengelegen en geheten de Hoven, welke hij van de oorkonder in leen hield; met de bepalingen, dat de dijkageplicht voor heer Johannes blijft, met uitzondering van het gedeelte van de dwarsdijk ("agger transversalis") in de volksmond geheten de Sideweinde en breed 10½ voet, en dat vrouwe Mechtyldis, echtgenote van Theodericus, met haar voogd ridder Arnoldus de Slusa afstand doet van de lijftocht uit deze hoeven; dit alles ten overstaan van met name genoemde 6 leenmannen en 6 schepenen.
b. Eenv. afschrift, op papier (ca. 1600); bij oorspr.
c. Afschrift in Kopieboek Hoevenaars, I, nr.53.
d. Gedrukte tekst in O.B. De Fremery, nr. 221.