Josephus Rinius, kanunnik en priester van de abdij van Tongerlo, schrijft de Staten van Holland en Westvriesland, dat enige tijd geleden, toen hij door zijn klooster was uitgezonden om zaken te regelen, hij door de kwartierschout van Oisterwijk op de heide gevangen werd en binnen Heusden gebracht, waar hij na een borgtocht ontslagen is. Aangezien hij beducht is dat hem dit opnieuw zal overkomen, alsook dat de borgen gemolesteerd zullen worden, verzoekt hij hem en zijn borgen schadeloos uit de borgtocht te ontslaan. Met apostille van 8 juli 1649, waarbij dit wordt toegestaan.
Josephus Rinius, kanunnik en priester van de abdij van Tongerlo, schrijft de Staten van Holland en Westvriesland, dat enige tijd geleden, toen hij door zijn klooster was uitgezonden om zaken te regelen, hij door de kwartierschout van Oisterwijk op de heide gevangen werd en binnen Heusden gebracht, waar hij na een borgtocht ontslagen is. Aangezien hij beducht is dat hem dit opnieuw zal overkomen, alsook dat de borgen gemolesteerd zullen worden, verzoekt hij hem en zijn borgen schadeloos uit de borgtocht te ontslaan. Met apostille van 8 juli 1649, waarbij dit wordt toegestaan.
Afschrift.