Regenten van Helvoirt en Esch schrijven de Raad van State, dat zij verwacht hadden dat de impost van de bezaaide landen, hoorngelden, bestiaal en dranken met ingang van 1716 verpacht zou worden en dat zij ontheven zouden zijn van de last ze in te vorderen volgens de hoogste pachtsom van 1697-1699. Zij verklaren, dat volgens deze maatstaf de pachters uit de verarmde gemeenten geen behoorlijke invordering kunnen doen en verzoeken de impost van de dranken te mogen vinden bij taxatie over de ingezetenen, tappers en brouwers en de verdere imposten te willen verpachten. Met apostille van 15 december 1717, waarbij het verzochte ten aanzien van de dranken wordt toegestaan, terwijl over het andere nader zal worden beslist.
Regenten van Helvoirt en Esch schrijven de Raad van State, dat zij verwacht hadden dat de impost van de bezaaide landen, hoorngelden, bestiaal en dranken met ingang van 1716 verpacht zou worden en dat zij ontheven zouden zijn van de last ze in te vorderen volgens de hoogste pachtsom van 1697-1699. Zij verklaren, dat volgens deze maatstaf de pachters uit de verarmde gemeenten geen behoorlijke invordering kunnen doen en verzoeken de impost van de dranken te mogen vinden bij taxatie over de ingezetenen, tappers en brouwers en de verdere imposten te willen verpachten. Met apostille van 15 december 1717, waarbij het verzochte ten aanzien van de dranken wordt toegestaan, terwijl over het andere nader zal worden beslist.
Afschrift.