Tijdens zijn jaarrede tot de algemene ledenvergadering op 25 februari 1956 wees de toenmalige voorzitter, August Commissaris, op de noodzaak voor het Genootschap tot een duidelijke keuze te komen. Ofwel hield het vast aan de oude vorm, sterk cultureel-historisch getint, ofwel evolueerde het zich tot een Genootschap Nieuwe Stijl, dat op allerlei wijzen de cultuur in al zijn facetten bevorderde en verspreidde. Hiermee was het Culturele Raad idee in het Genootschap geboren. Naar dit laatste model werd een nieuw reglement opgesteld, dat de algemene ledenvergadering van 1958 aannam en dat deels op 1 april, deels op 21 juni 1959 in werking trad.

Het Genootschap ging zich nu officieel op het hele gebied van de cultuur begeven, de secties, waarbinnen de activiteiten tot ontplooiing dienden te komen, konden invloed uitoefenen op de samenstelling van het algemeen bestuur, dat echter nog steeds door de algemene ledenvergadering gekozen werd. De oude secties werden opgeheven en daarna opnieuw ingesteld, met uitzondering van de sectie tentoonstellingswezen. Deze werd nu, zoals eigenlijk had horen te geschieden, ingesteld als een bestuurscommissie, zoals ook de bibliotheek- en de museumcommissie fungeerden. De historici binnen het Genootschap vonden het Genootschap geen echte historische vereniging meer en besloten tot de oprichting van een historische sectie, die zijn eigen jaarboek Varia Historica Brabantica ging uitgeven. De koerswijziging van het Genootschap kreeg een extra bekrachtiging door de erkenning van het Genootschap als Culturele Raad van Noord-Brabant, bij schrijven van de provincie van 30 december 1959. In die hoedanigheid vormde het een beleidsvoorstellend en subsidieadviserend orgaan van Gedeputeerde Staten.

De bestuursorganen van het Genootschap werden tussen 1960 en 1972 tevens als bestuursorganen van de Culturele Raad gezien, het bureau van het Genootschap, dat in 1965 vanuit Bethaniëstraat naar de Parade verhuisde, voerde tevens de administratie van de Culturele Raad. Het dagelijks bestuur van de Culturele Raad vergaderde onder de naam Dagelijkse Raad.

Deze nieuwe richting had tot gevolg dat er naast de oude een nieuwe soort secties ontstond, zoals de sectie toneel met de beoordelingscommissie toneel (als opvolger van de Toneel advies Commissie) en de secties muziek, cultuurverspreiding, film, beeldende kunst en literatuur. Deze nieuwe secties bleven klein in omvang en fungeerden hoofdzakelijk als beleidsadviescolleges. De oude secties waren verenigingen op zich, hadden een behoorlijk aantal leden en waren zelf actief op het terrein van hun belangstelling. In het gespleten karakter dat het Genootschap aan deze personele unie van Genootschap en Culturele Raad overhield, lag de kiem van de latere splitsing besloten. In 1963 al gingen de eerste stemmen op die hierom vroegen. Na vele vergaderingen en rapporten stelde het Provinciaal Bestuur op 27 mei 1970 een voorbereidingscommissie in voor een afzonderlijke Culturele Raad. Per 1 januari 1973 startte deze Raad, los van het Genootschap, zijn activiteiten.