Het algemeen armbestuur had tot taak de aan haar zorgen toevertrouwde armen, ouden van dagen,zieken en gebrekkigen te bedelen. Verder diende het te zorgen voor een goed beheer van de gelden en goederen, toebehorende aan het armenfonds.
Ondersteuningen aan ingezetenen die elders waren geboren, werden door het gemeentebestuur gedeclareerd aan die gemeenten omdat sinds 1818 de geboorteplaats in principe het domicilie van onderstand vormde.
bij Wet van 28 november 1818, Staatsblad 40, houdende aanwijzing der plaats, waar de behoeftigen in de algemene onderstand kunnen delen;
bij Armenwet van 1854, Staatsblad 100;
bij Wet van 1 juni 1870 Staatsblad 85, houdende wijziging van de wet van 28 juni 1854 tot regeling van het armbestuur;
bij Armenwet van 27 april 1912, Staatsblad 165.
De Algemene Bijstandswet van 13 juni 1963 tenslotte maakte de burgerlijke armbesturen overbodig. Krachtens artikel 87 werden zij opgeheven. De rijksoverheid regelde de hulpverlening aan de armen, hoewel de uitvoering er van gedecentraliseerd bleef in de gemeenten, onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de colleges van burgemeester en wethouders. Zo ontstonden sinds die tijd de Sociale Diensten, als afzonderlijke takken van dienst binnen de gemeentelijke organisaties.
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.