Jacob, heer van Gaesbeeck, Apcoude, Putten en Strien, voorts Peter van Hemert, abt van Berne, en zijn convent bepalen ter aanvulling en verandering van de akte van 5 april 1370 (reg. nr.344), hierbij geïnsereerd - waarbij zijn voorvader Ghijsbert, heer van Apcoude aan de proost van Meersberch toestaat een duiker aan te leggen ter ontwatering van zijn land - met toestemming van de proost en de schout met de heemraden van Woudenberch aldus: de proost mag nu een andere duiker ("huele") leggen in de Hynderdijck, 7/8 vierkante voet wijd en 15 voet lang, die altijd mag blijven lopen; de oude duiker in de Monnikedijck zal komen aan Ghijsbert Bucen's erfgenamen; het vuile water mag hij niet meer lozen en de afvoer moet dicht; dit alles op straffe van 2 oude Franse schild. Tenslotte wordt toegevoegd, dat de proost de kade tussen zijn land en de Rumelair op eigen kosten moet onderhouden.
Jacob, heer van Gaesbeeck, Apcoude, Putten en Strien, voorts Peter van Hemert, abt van Berne, en zijn convent bepalen ter aanvulling en verandering van de akte van 5 april 1370 (reg. nr.344), hierbij geïnsereerd - waarbij zijn voorvader Ghijsbert, heer van Apcoude aan de proost van Meersberch toestaat een duiker aan te leggen ter ontwatering van zijn land - met toestemming van de proost en de schout met de heemraden van Woudenberch aldus: de proost mag nu een andere duiker ("huele") leggen in de Hynderdijck, 7/8 vierkante voet wijd en 15 voet lang, die altijd mag blijven lopen; de oude duiker in de Monnikedijck zal komen aan Ghijsbert Bucen's erfgenamen; het vuile water mag hij niet meer lozen en de afvoer moet dicht; dit alles op straffe van 2 oude Franse schild. Tenslotte wordt toegevoegd, dat de proost de kade tussen zijn land en de Rumelair op eigen kosten moet onderhouden.
b. Afschrift in Kopieboek Hoevenaars, I, nr.451.