Ghegheven int jaer ons Heeren duysent vierhondert ende achtentseventich, veertien daghen in Januario.
Voor Ancem Jan Gheertsszoon en Willem Pieter Norijszoon, schepenen « in 't lant van Berghen dat leyt boven den nieuwen barch », erkent Pieter Lambrecht Lonckenszoon schuldig te zijn aan Jacob Scadtszoon 11 gouden stuivers 's jaars, veronderpand op 2 gemet, gelegen zuid aan meester Aerts van Overhof, west aan Adriaan Joes Munten, noord aan de kinderen van Pieter voorz., oost aan den Spikevaartschen weg. [zie ook nr. 510]
Ghegheven int jaer ons Heeren duysent vierhondert ende achtentseventich, veertien daghen in Januario.
Voor Ancem Jan Gheertsszoon en Willem Pieter Norijszoon, schepenen « in 't lant van Berghen dat leyt boven den nieuwen barch », erkent Pieter Lambrecht Lonckenszoon schuldig te zijn aan Jacob Scadtszoon 11 gouden stuivers 's jaars, veronderpand op 2 gemet, gelegen zuid aan meester Aerts van Overhof, west aan Adriaan Joes Munten, noord aan de kinderen van Pieter voorz., oost aan den Spikevaartschen weg. [zie ook nr. 510]
Op rugzijde : Here Cornelis Lambrechts (XVIe e.). — xj st... — 1478, 14 Jan. 1483, 27 Jan. (XVIIe e.). — 1482. — P (XVIIIe e.).
Afschrift : Cart. B, fol. 19.