Het cisterciënzer mannenklooster Mariënkroon te Heusden is de zevende stichting van de abdij Altencamp (Kamp-Lintfort, Dld.) die zelf langs Morimond afstamt van het moeder-klooster der orde: Cîteaux. Goederen van vrouwe Mechtelt van Riede, door haar in 1361 bestemd voor het in Heesbeen opnieuw te stichten zusterklooster Nieuw-Mariëndaal, dienden later, in 1384, bij de stichting van Mariënkroon als grondslag. Het klooster Mariëndonk buiten Heusden werd door afsplitsing van Mariënkroon in 1443 een zelfstandige priorij, maar werd er in 1588 weer bij ingelijfd, toen de beide conventen naar 's-Hertogenbosch waren uitgeweken. De dood van de laatste conventuaal prior Curtius in 1624 betekende het einde van de herenigde kloosters. Schematisch weergegeven aldus:
N.B. Men verwarre het Heusdense Mariënkroon niet met het huidige cistercïënzerklooster te Nieuwkuyk, dat, in 1904 gesticht op het voormalige landgoed Onsenoord, later de naam Mariënkroon heeft aangenomen.
Zie voor de algemene situatie: Topografische Kaart no. 44 F (Heusden), uitgave 1958, schaal 1 : 25000, met nog de twee waterwielen, waarover reeds sprake in 1438 (reg. no. 646); voor de situatie ter plaatse, zie het kaartje in: Met gansen trou, XII (1962), p. 123, met de nummers 582, 588 en 589 van het kadaster Elshout sectie F, waarbij de aantekening, dat de hierop aangegeven openbare weg sindsdien is rechtgetrokken. *
N.B. De twee kloosters worden resp, ook genoemd St,-Bernaertsklooster en O.L. Vrouwenklooster, overeenkomstig de afbeeldingen op de conventszegels. *
Ook over het Heesbeense zusterklooster, waarvan het Heusdense Mariënkroon als een vervanging kan worden beschouwd, en van het Bossche Refugiehuis, dat de conventen van de beide mannenkloosters heeft geborgen in de Tachtigjarige Oorlog, is het wellicht nuttig een dergelijke informatie te verschaffen.
Het Refugiehuis (Achter de Zusters van Orthen Poort) te 's-Hertogenbosch, lag in het nog bestaande straatje Louwsche Poort, zijstraat van de Hinthamerstraat (noordzijde), aan en over de Dieze, aan twee zijden grenzend aan de uitgestrekte erven van de voormalige Zusters van Orthen, op het huidige, grote perceel met kadasternummer sectie H 5647. *
Een diepgaande gedocumenteerde geschiedenis van de beide kloosters is tot heden niet geschreven.
Het enige historische overzicht is dat van prior Everardus van Goch, die het door hem kort na 1461 aangelegde Cartularium van Mariëndonk (inv. no. 120) - in deze inleiding kortweg genoemd het Cartularium - inleidt met een kort verhaal over het ontstaan van Mariënkroon uit het zusterklooster te Heesbeen en met een uitvoerig verslag over de afscheiding van Mariëndonk, gestaafd met een twintigtal kopieën der voornaamste akten.
Stichting Mariënkroon 1384
De verwijderde aanleiding tot het oprichten van het mannenklooster Mariënkroon te Heusden was het mislukken van de stichting van het zusterklooster Nieuw- Mariëndaal te Heesbeen. Deze ingewikkelde en langdurige voorgeschiedenis zal hier in het kort worden beschreven.
Als data-incorporationis- et-confirmationis gelden: 1389 (pauselijke bescherming) en 1406 (inlijving door de vicaris-generaal namens de orde). *
Voor kloosterstichtingen geldt echter allereerst de dies-natalis, de dag, waarop het convent officieel zijn intrek neemt in de door de Charta-caritatis bepaalde gereedgekomen gebouwen en het geregeld kloosterleven een aanvang neemt. Helaas is deze datum voor Mariënkroon niet vastgelegd, maar hij moet geplaatst worden ná 3 juli 1384, de laatste oorkondelijk gekende datum, waarop goederen aan de abt van Altencamp worden overgedragen "tots cloesters behoef, dat hi tot Huesden maken sal", * en vóór 10 januari 1385, wanneer de eerste maal sprake is van "den prior ende convent van Sinte Marien Crone tot Huesden, ordens van Cistias, des ghestichts van Utrecht". *
Over het Heesbeense tijdperk zij tenslotte opgemerkt, dat de diverse goederen en rechten, die worden opgedragen, ter hand gesteld of toegewezen aan Mariëndaal en Altencamp, hiermede geen volledig eigendom van deze kloosters worden, maar aanvaard worden ten behoeve van het te stichten of gestichte nieuwe klooster. Aldus verzekerde men zich van de executie van de fundatie en tevens van zekere exemptie van goederen en rechten tegenover leken.
In de eerste decennia van het bestaan van Mariënkroon vond er tweemaal een verandering van status plaats. Vooreerst werd het klooster, als priorij begonnen, onder de tweede overste Werner van Westfalen tot abdij verheven. De preciese datum van de verheffing is niet bekend, maar de laatste vermelding van Werner als prior is van 6 juli 1392 en de eerste vermelding van hem als abt is van 1 april 1394. In het Cartularium vindt men geen goede woorden over de verandering en wordt er misprijzend gesproken over de prior-abt en diens "debile regimen". * Wellicht heeft toch ook de groeiende betekenis van het klooster voor de stad Heusden - in 1393 werd het patronaatsrecht over de kerk van St.-Catharina aan Mariënkroon overgedragen * - hierbij gewicht in de schaal gelegd.
Merkwaardiger is echter het herstel van de oorspronkelijke status onder de vierde overste Johannes van Goch, die wel tot abt gekozen werd (1420), maar de abtswijding niet heeft aanvaard. Volgens de betiteling in de oorkonden is Johannes ná 5 juni 1426 en vóór 19 augustus 1427 als prior "hersteld". *
De afkomst en status van het klooster Mariëndonk buiten Heusden te Elshout dient ook te worden besproken. Vooreerst om een algemene misvatting recht te zetten betreffende de paterniteit over Mariëndonk. We lezen immers in de Atlas van Van der Meer, die hierin aansluit bij de ordesliteratuur, dat dit klooster in 1439 gesticht zou zijn door dat van Sint-Salvator te Antwerpen. Op dit misverstand komen we later nog terug. In de tweede plaats staat de kwestie van stichting, status en opheffing ook hier weer in verband met de structuur van het archief en zal toch de paradoxaal klinkende titel van deze inventaris, namelijk één archief van twee kloosters, nader moeten worden toegelicht en verantwoord.
Het Cartularium licht ons uitvoerig in over de stichting van Mariëndonk. De voorgeschiedenis - n.l. het verwerven van Mariënkroon van de 21 morgen op de Donk te Elshout door middel van ruilkoop onder het prioraat van Johannes Mertens (1429/30) - mag hier onbesproken blijven. *
De algehele overplaatsing ging echter niet door, want onenigheid binnenshuis doorkruiste Everardus' plannen: "interim Sathan cepit movere cribrum suum". * Bij de visitatie van de abt van Altencamp in september 1441 bleken niet allen in te stemmen met de translatio, waarna besloten werd het convent in tweeën te splitsen en - let wel - het oude klooster met eigen prior of rector in de belangrijkste zaken onder gezag te stellen van het nieuwe. * Maar ook dit plan kwam niet tot uitvoering. De tegenpartij ging in hoger beroep bij de abten van Klaarkamp en Citeaux en wist de transitus te verhinderen, totdat op 6 augustus 1443 bij scheidsrechterlijke beslissing van wereldlijke heren, de kastelein en de seneschalk van Heusden, het uiteindelijke contract tussen de twee conventspartijen - Everardus had nu nog slechts aanhang van drie medebroeders - werd gesloten. Deze akte van overeenkomst, in origineel aanwezig en geratificeerd door de abt van Cîteaux op 8 september 1443 en door die van Altencamp op 25 oktober 1443, is de juridische stichtingsoorkonde, waarin de status van Mariëndonk uitdrukkelijk aldus wordt bepaald:
In de lente van het volgende jaar verrichtte Dionysius Stephani, wijbisschop van Luik, de consecratie van twee altaren en de inzegening van het kerkhof. * Hiermee is dan de stichting van het nieuwe klooster afgesloten. De vacante plaats van prior te Heusden werd ingenomen door Cornelius Velt.
Uit de gang van zaken is duidelijk, dat Mariëndonk niet als dochterstichting, maar als zusterstichting van Mariënkroon beschouwd moet worden, dat derhalve Altencamp de moederabdij was van de twee zelfstandige en gelijkwaardige priorijen en dat aan de abt van Altencamp het recht van toezicht en visitatie toekwam. Er bestaat echter sinds het begin van de 18e eeuw de algemene opvatting, dat het klooster van Pietrepot of Sint-Salvator te Antwerpen het Donkse klooster heeft gesticht, althans de paterniteit erover in 1560 van Altencamp heeft overgenomen.
Een hoofdmoment in de geschiedenis van Mariënkroon en in te Heusden die van kerkelijk Heusden was het verwerven door genoemd klooster van de rechten van patronaatschap (1393) en incorporatie (1481) betreffende de parochiekerk van St.-Katrien. Reeds in 1247 wordt te Heusden een kerk genoemd met eigen vicarius, op voordracht van de heer van Heusden door de abt van St.-Truiden te benoemen, * en in 1355 fundeert vrouwe Mechtelt van Riede het Heusdens stadskapittel met vijf kanunniken. * Ten tijde van deze stichting had de hertog van Brabant het ius-patronatus. Maar toen Heusden voorgoed Hollands was geworden (1357) en het klooster zich binnen de oudste stadsmuren had gevestigd, was Albrecht van Beieren in het bezit gekomen van het patronaat. Hij stond dit op 25 april 1393 * af aan prior en convent van Mariënkroon met de uit gesproken wens, dat het klooster bij dood of afstand van de toen dienstdoende curaat een zo goed mogelijk gebruik zou gaan maken van het iuspraesentandi, door een monnik uit eigen convent ter aanstelling van pastoor voor te dragen; dan zou Mariënkroon ook de inkomsten van de pastoors-prebende en de iura-stolae genieten. Maar in het geval, zo voegde Albrecht er aan toe, dat een geschikte persoon voor dit ambt ontbrak, zou Mariënkroon de parochie beter kunnen inlijven ("incorporatio non pleno iure"); het klooster bezat dan als pastor-primitivus het vruchtgebruik van ue parochiegoederen, terwijl kerkdienst en zielzorg zouden moeten worden overgelaten aan de parochus-actualis ("vicarius, rector").
Een feitelijk einde aan de incorporatie kwam in de onrustige jaren rond 1578, toen de kloosterlingen hun heil zochten binnen de muren van 's-Hertogenbosch en de kerk in protestantse handen geraakte. De laatste vermelding van een prior van Mariënkroon, die als zodanig de parochusprimitivus van de St.-Catharinakerk was, luidt: "Johannes Smeyers, prior ende pastoor" (5 okt. 1575).
Op dezelfde wijze zijn ook de stukken behandeld, die betrekking hebben op het rusthuis voor geestelijken te Zaltbommel, eigendom van het klooster Mariënkroon sinds 1400, toen Henricus van Amersoyen Everarduszn. en diens vrouw hun gemeubileerd huis met erf bij het stadskerkhof hadden geschonken, opdat het zou dienen als pension en doorgangshuis voor de monniken van Altencamp en Mariënkroon, alsook voor de karthuizers en reguliere geestelijken. * Ofschoon nergens uitdrukkelijk vermeld, zijn met de laatsten ongetwijfeld de karthuizers van St.-Pieterswiel bij Zaltbommel en de reguliere kanunniken van het stadskapittel bedoeld. Tot dusver was het bestaan van dit rusthuis onbekend.
De beide conventen zijn in de honderden jaren van hun bestaan niet opvallend groot, maar evenmin uitzonderlijk klein geweest. Uit de vele opgaven in dit archief blijkt, dat elk der communiteiten in tijden van voorspoed een aantal van 10 à 15 leden, in die van tegenspoed een aantal van 5 à 10 leden heeft geteld. Het getal kan niet exact worden opgegeven, omdat in de akten alleen de geprofeste clerici, niet de conversen of lekenbroeders, noch de kandidaten worden opgesomd. Natuurlijk zien we hier af van de familiares, die inwoonden en huis- en tuindiensten verleenden, en van de eventuele donaten, die zich hadden ingekocht en er een vroom en rustig leven leidden; zij behoorden weliswaar tot de leefgemeenschap, maar niet tot het convent.
Het dodenboek van Mariëndonk, dat over 150 jaren loopt - zie inv. no. 718 - en een 50-tal priesters commemoreert, bevestigt de bovengenoemde schatting. Het doet ons berekenen, dat, wanneer de gemiddelde leeftijd van de toenmalige kloosterling gesteld wordt op 50 jaren en de leeftijd bij de professie op 20 jaar, het gemiddelde aantal leden, althans priesters van Mariëndonk 10 heeft bedragen. *
Met opzet worden hier deze bevolkingsgegevens ingelast, om de afloop der zaken, met name de hereniging der kloosters, de gedwongen verhuizing naar elders en het spoedig uitsterven meer concreet en aannemelijk te kunnen beschrijven.
Was het klooster Mariëndonk, gelegen op het platteland, in tijden van onrust uiterst kwetsbaar, dat van Mariënkroon binnen Heusden, maar aan de Maas en op de scheidslinie van Noord en Zuid, zou bij de inzet van de Tachtigjarige Oorlog evenmin aan de troebelen ontsnappen. We weten, dat die van Mariëndonk in 1577 binnen Heusden's wallen waren gevlucht; ongetwijfeld waren hun de lotgevallen van de nabijgelegen Abdij van Berne in het jaar 1572 ter ore gekomen: de plundering der gebouwen, de prijsgevangenschap van de provisor en het uitwijken van de Berners naar het sterke Den Bosch. * In 1579 werd de Heusdense priorij, evenals de St.-Catharinakerk verwoest, maar kort tevoren hadden de door nood samengedreven conventen hun toevlucht gezocht in de Bossche vesting, waar Mariëndonk al sinds 1485 een refugiehuis gehad zal hebben. *
De economische basis was voor de gevluchte conventualen zeer wankel geworden, sinds Heusden, het Land van Heusden en Altena en de Langstraat, waar van oudsher de meeste kloostergoederen gelegen waren, in vaste handen van de Staten van Holland en Westfriesland waren geraakt. In 1576 werd de kastelein-drossaard van Heusden, Nicolaas Blanckaert, door de Staten van Holland tot ontvanger van de geestelijke goederen in het kwartier van Heusden aangesteld, zoals Van Schilfgaarde en Breesnee vermelden. Blijkens de resolutie van de Gecommitteerde Raden van Staten de dato 16 maart 1611 deed deze Blanckaert, aldus voornoemde auteurs, eind 1610 afstand van het rentmeesterschap over de goederen van Mariënkroon en Mariëndonk; de administratie daarvan werd toen gebracht onder het Geestelijk Kantoor te Delft, dat zich belastte met het onderhoud van de vier nog overgebleven conventualen. * Een en ander werd met inachtneming van de bepalingen van het Twaalfjarig Bestand geregeld: de Aartshertogen traden 's Lands aanspraken op de nog in Spaans-Brabant gelegen goederen met realiteitszin tegemoet. Zij gingen er in de zomer van 1611 mee akkoord, dat alle bescheiden over het goederenbezit in Holland en Brabant aan de Gecommitteerde Raden werden overgedragen, op voorwaarde, dat ten behoeve van het convent inventaris en vidimus-authentiek ervan werden opgemaakt door de Bossche schepenen.
Aldus verzekerden de conventualen zich van het recht op alimentatie van staatswege * en werd tevens vastgelegd, van welke goederen zij afstand hadden gedaan: het getij moest eens keren..... Overigens bleef het nodig, zolang Stad en Meierij van Den Bosch nog Spaans waren, om zelf orde op zaken te houden en ten dele eigen beheer en administratie te voeren. Ook dit in akkoord met het Geestelijk Kantoor te Delft, waarmee het convent- om een concreet geval te noemen- bij een verkoop van huizen en kamers in 's-Hertogenbosch in 1612 overeenkwam, dat het van de verkoopsom 1000 pond zou behouden en de rest zou afdragen. De Bossche notaris en schepen Hendrik van Zoerendonk behartigde vanaf november 1612 officieel de feitelijk nog resterende kloostergoederen. *
De huizingen in Den Bosch bleven voorlopig voor de orde gereserveerd. Meubilair, boeken en linnengoed, aanvankelijk in goede staat bewaard, werden echter in de periode na het Twaalfjarig Bestand van de hand gedaan. In 1627 liet de rentmeester-generaal van Stad en Meierij de drie huizen, die nog op naam van onze kloosters stonden, in beslag nemen, te weten: het refugiehuis bij de Zusters van Orthen, het huis De Vergulde Sleutel aan de Schapenmarkt (vroeger Zadelstraat) en het huis De Groenweyde in de Minderbroederstraat. * Ook met de landerijen was het een aflopende zaak. Op 14 september 1629 ging de vestingstad Den Bosch over en de Staten-Generaal, die rentmeester Van Zoerendonk de facto lang hadden gerespecteerd, verboden hem in 1631 voorgoed de administratie en ontvangst. *