De geschiedenis van Esch gaat zeer ver terug. In de jaren 1950-1952 en 1959-1961 zijn in het centrum van het dorp enkele Romeinse graven en voorwerpen gevonden. Het is aannemelijk dat ze afkomstig zijn van een nederzetting, niet van volbloed Romeinen, maar van geromaniseerde Germanen. Waarschijnlijk is ook dat door het grondgebied van de gemeente een Romeinse heerbaan gelopen heeft. Als wij ons een voorstelling proberen te maken van de situatie in deze streek, dan moeten wij daarbij in overweging nemen dat het landschap in de loop der eeuwen zeer veranderd is. Vroeger werd het land doorsneden door talrijke riviertjes en beken, die allemaal in de richting van de stad `s-Hertogenbosch - het laagste punt - stroomden. In deze omgeving lagen grote moerasgebieden als het Haarens en Helvoirts Broek, de lage landen onder Vught en de Bossche broeken. Die maakten het reizen door de streek moeilijk. De schaarse wegen liepen van de ene doorwaadbare plaats naar de andere. Bij deze voorden ontstonden dikwijls dorpen en ook Esch is op deze wijze ontstaan. In de rivier die in de middeleeuwen Emer of Nemer en later Aa, Dommel en Esschestroom werd genoemd, bevond zich zo'n voorde, die een belangrijke verbindingsschakel moet zijn geweest.
Vermoedelijk liep de oudste weg van 's-Hertogenbosch naar Oisterwijk en zuidelijker streken over Esch en Belveren, terwijl men later vooral gebruik maakte van de kortere weg over Vught en Helvoirt. Door Esch liep nog een andere belangrijke weg, namelijk die van 's-Hertogenbosch naar Luik.
In ieder geval is het duidelijk dat in Esch verschillende goederen lagen die aanvankelijk grote delen van het gemeentelijke grondgebied besloegen en waaruit in de loop der eeuwen door afsplitsing meerdere boerderijen zijn ontstaan. Zo was er het middeleeuwse leengoed Ten Akker, waarvan de hoeve stond op de hoek van de Lochtenberg (de boerderij van de familie Van der Meijden) en dat gelegen was tussen de Leunisdijk en de rivier.
Tussen de tegenwoordige Dorpsstraat (voorheen Weyakkers) en de Postelstraat lag een goed dat aan de familie Bacx van Wytfliet toebehoorde. Het herenhuis werd Schaliënhuis (huis met pannendak) genoemd. De daarbij behorende bouwhoeve die rond 1670 werd gesticht, is het huis van de familie Van Liempt op het Marktplein.
Voorts waren er de hoeven op de Bredeacker (het goed Kessel?), alsmede het goed Brunschot, dat ook aan de familie Bacx van Wytfliet toebehoorde.
Het dorp Esch bestaat eigenlijk uit de buurtschappen Overeind, Kraaienhoek, Heikant en Schutsboom. Door Esch loopt de Essche Stroom, die vanuit het zuidwesten naar het noordoosten stroomt. De Essche Stroom mondt bij Halder (gemeente Sint-Michielsgestel) uit in de Dommel.
Ten noordoosten van de dorpskern wordt de Essche Stroom ook wel het Halse Water genoemd. Op de grens met Boxtel stroomt de Kleine Aa in de Essche Stroom. Aan de westkant van het dorp ontspringt de Oude Leij. De oude kern wordt gevormd door lintbebouwing langs enkele straten op de oostelijke oeverwal van de Essche Stroom, met twee oude beekovergangen naar Haaren en naar Vught. Twee andere straten gaan richting Boxtel en Sint-Michielsgestel. Op het kruispunt van deze wegen is een klein marktplein.
De naam
De naam Esch is afgeleid van de gelijknamige boom en betekent dus zoiets als "plaats waar essen groeien". De oudste variant van deze plaatsnaam is "hesc". Zo komt hij voor in een oorkonde uit 773, de oudste schriftelijke vermelding van Esch. De oorkonde betreft een schenking van vier hoeven onder Esch aan de abdij van Echternach (Luxemburg).
Het grondgebied van Esch is al ver vóór 773 bewoond geweest. Daarvan getuigen de Romeinse graven uit de eerste eeuwen van onze jaartelling. In die graven zijn unieke kunstvoorwerpen aangetroffen, zoals het barnstenen beeldje van Bacchus, dat nu in het Noordbrabants Museum te zien is. Maar de bewoning van Esch gaat nog verder terug: er is ook een urnenveld gevonden uit de late Bronstijd, dat wil zeggen uit de periode tussen 1200 voor Christus en 50 na Christus.
Over de grootte van de bevolking weten we pas iets vanaf de vijftiende eeuw. In 1438 werd een zogenaamde haardstedentelling gehouden, een soort volkstelling op basis van woningen. In Esch waren in dat jaar 48 haardsteden, wat neerkomt op ongeveer 250 inwoners. Het dorp bleef tussen de 250 en 300 inwoners tellen tot aan het eind van de achttiende eeuw. In 1526 waren er 60 haardsteden, waarna ten gevolge van oorlog een daling intrad. Als in 1655 de verpondingskohieren (grondbelasting) beginnen, bedraagt het getal huizen ongeveer 40 á 50, een getal dat tot in het begin van de 19e eeuw gelijk bleef. De meeste grond was in het bezit van mensen die elders woonden, zodat de helft tot driekwart van de gezinshoofden pachtboer was. Aangezien men dikwijls met overstromingen te kampen had en de grond met veel moeite vruchtbaar gehouden moest worden, was de economische toestand zelden rooskleurig.
Ten aanzien van de economische situatie te Esch kan men stellen dat het dorp zeker belang had als pleisterplaats voor wagenvoerders en kooplieden. Nog in de 18e eeuw waren er enige grote herbergen, die het van de reizende man moesten hebben. Ook waren er enige brouwerijen die succesvol met die in 's-Hertogenbosch konden concurreren. In een 17e-eeuws bezwaarschrift wordt geklaagd over het feit dat Bossche brouwers hun bier te Esch lieten brouwen om zo de accijnzen te ontduiken, terwijl de belasting op de brouwketels ten laste van de Essche ingezetenen kwam. Verder waren er enige visserijen op de Esschestroom en tenslotte was er de landbouw. Over de geschiedenis van de landbouw in deze streken bestaat nog geen duidelijk beeld, maar waarschijnlijk is de ontwikkeling zo geweest dat de grote leengoederen die aanvankelijk in Esch bestonden, bewerkt werden in een drieslagstelsel. Bij deze methode, die afkomstig heet te zijn van Karel de Grote, en die via de koninklijke domeinen tot deze streken is doorgedrongen, bleef steeds een derde van de grond braak liggen om uitputting van de grond te voorkomen. Uiteraard was voor deze methode een ruime hoeveelheid grond nodig, evenals voldoende mankracht, maar beide waren aanwezig aangezien de leengoederen dikwijls een oppervlakte hadden van 40 á 50 hectaren en door horigen werden bewerkt. Dit systeem moest te gronde gaan door de afschaffing van de horigheid.
Door de eeuwen heen is het voornaamste middel van bestaan voor de Esschenaren de landbouw geweest. Maar door de ligging van het dorp, aan een doorwaadbare plaats in de Esschestroom, op een doorgaande route, waren er zeker tot in de achttiende eeuw ook enige herbergen van belang. Ook kende Esch tot in die tijd enkele brouwerijen.
Als voornaamste gewassen werden rogge, haver, boekweit en aardappelen geteeld.
De lokale nijverheid was nagenoeg volledig gericht op de lokale behoeften (bakker, slager, smid).
Schout en schepenen vormden het bestuur, terwijl de borgemeesters zich bezig hielden met de dorpsfinanciën. Het dorp Esch had een eigen ding- of schepenbank, die recht sprak in civiele zaken en ten overstaan waarvan men goederen kon verkopen en testamenten verleiden en dergelijke. De bank werd gespannen door een schout en zeven schepenen. Het schoutambt was meestal gecombineerd met dat van een andere plaats. In 1632 was de drossaard van Boxtel tevens schout van Esch en Liempde, maar in 1695 heet het: "Jonker Johan de Ruyter, hoofdschout van het kwartier van Oisterwijk bekleedt uit dien hoofde het schoutsambt van dit dorp Esch".
De schepenen kwamen uit Esch zelf en werden jaarlijks benoemd door de Kwartierschout die ook de overige regenten benoemde. Een van hen werd aangewezen als president-schepen. Van beslissingen door de dingbank was beroep mogelijk op de schepenbank van "s-Hertogenbosch, terwijl de hoofdschout van die plaats tegelijkertijd de criminele jurisdictie (de bevoegdheid om recht te spreken in criminele zaken) had. Aangezien de Bossche schepenen het recht hadden om ook civiele akten in de gehele Meierij te passeren en de protocollen waarin transacties werden opgetekend binnen de ommuurde stad veiliger waren dan op het platteland, zijn vele verkopen van huizen en land, verpachtingen, testamenten en dergelijke in het Bossche schepenprotocol te vinden. Dat neemt niet weg dat ook de Essche schepenprotocollen zeer belangrijk zijn voor de geschiedenis van de gemeente. Het dorpsbestuur bekrachtigde met het schependomszegel de oorkonden. Het gebruik van dit zegel is in de vijftiende eeuw begonnen.
Dankzij de landbouw kent Esch nog steeds een aantal mooie boerderijen. De oudste nog bestaande boerderij is uit 1662. Het is een kortgevelboerderij aan de Witvensedijk. De bijbehorende schuur stamt uit 1758.
Rond 1500 werd Kasteel Baarschot gebouwd. Van dit slotje is nog een gedeelte aanwezig in hoeve Eikenhorst.
Esch kent ook enkele monumentale woonhuizen. Een van de belangrijkste is wel de "Fundatie voor zes Oude Mannen" aan de Haarenseweg. Dit gasthuis is oorspronkelijk gesticht in 1491. In 1803 is het toenmalige huis herbouwd. Dit pand is in de zestiger jaren van de twintigste eeuw grondig gerenoveerd.
Gave woonhuizen uit de achttiende eeuw zijn Leunisdijk 2 en 7.
Het oudste overblijfsel van kerkelijke architectuur is de kerktoren van de Willibrorduskerk. Deze stamt uit de tweede helft van de vijftiende eeuw.