Matheus Kuyst en Petrus die Borchgreve, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren, dat Johannes, zoon van wijlen Arnoldus Demars, heeft opgedragen aan Martinus die Greve ten behoeve van het Mannengasthuis, een cijns van 1,5 pond, gaande uit het huis, erve en hof genaamd Demerhorst, dat nu als mannengasthuis wordt bewoond, welke cijns eertijds zijn vader Arnoldus Demars behoorde en waarvan de helf hem is aangekomen van zijn tante Udelde, weduwe van Hermannus van den Aker, en haar kinderen Hermannus, Henricus en Agneta
Matheus Kuyst en Petrus die Borchgreve, schepenen van 's-Hertogenbosch, verklaren, dat Johannes, zoon van wijlen Arnoldus Demars, heeft opgedragen aan Martinus die Greve ten behoeve van het Mannengasthuis, een cijns van 1,5 pond, gaande uit het huis, erve en hof genaamd Demerhorst, dat nu als mannengasthuis wordt bewoond, welke cijns eertijds zijn vader Arnoldus Demars behoorde en waarvan de helf hem is aangekomen van zijn tante Udelde, weduwe van Hermannus van den Aker, en haar kinderen Hermannus, Henricus en Agneta