Intjaer ons Heeren M.CCCC. ende viventsestich, vyfthien daghe in Februario.
Voor Bartholomeus Jans Brouwerszoon en Adriaan Willemszoon, schepenen te Oosterhout, erkennen de gebroeders Jan en Peter, Peters Bruynen kinderen, schuldig te zijn aan Gherit, zoon van hun broeder Peter twee Philippus gouden Burgondische schilden, of 28 stuivers, op 14 loopzaad beemd, de Coewey geheeten, gelegen « tuschen tProost en Robbrechts leen van Drongelen gheheyten Meysendyck streckende, gelegen neven Godevaert Jan Aertnesen soens erve ende Cornelis Peter Cocx erve ». [zie ook nr. 440]
Intjaer ons Heeren M.CCCC. ende viventsestich, vyfthien daghe in Februario.
Voor Bartholomeus Jans Brouwerszoon en Adriaan Willemszoon, schepenen te Oosterhout, erkennen de gebroeders Jan en Peter, Peters Bruynen kinderen, schuldig te zijn aan Gherit, zoon van hun broeder Peter twee Philippus gouden Burgondische schilden, of 28 stuivers, op 14 loopzaad beemd, de Coewey geheeten, gelegen « tuschen tProost en Robbrechts leen van Drongelen gheheyten Meysendyck streckende, gelegen neven Godevaert Jan Aertnesen soens erve ende Cornelis Peter Cocx erve ». [zie ook nr. 440]
Op rugzijde : Gheryt Bruyn xxviij stuvers (XVe e.).
Afschrift : Cart. A, fol. 54 vso ; cart. B, fol. 114 ; cart. C, fol. 51.