Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Geen cent op zak
Op 20 oktober 1942 wordt de ‘thans zwervende’ Gerardus bij de kladden gegrepen door twee ‘Massiesees’, waarmee hij waarschijnlijk agenten van de Marechaussee bedoelt. Hij wordt verdacht van diefstal van een rijwiel en belandt in het Huis van Bewaring in Den Bosch, in afwachting op zijn proces. Daar legt hij een eerste verklaring af.
Gerardus bekent de rijwieldiefstal, die hij gepleegd zou hebben op 11 oktober 1942 in de gemeente Boekel. De betreffende fiets stond bij een café onbeheerd en zonder slot naar hem te lonken. Snel greep hij het mooie rijwiel, reed ermee naar Mill en liet hem onherkenbaar maken door verschillende onderdelen in het kanaal te werpen en te vervangen. Vervolgens verkocht hij hem aan een Amsterdamse jongen voor 20 gulden.
“Ik pleegde dit feit uit armoede,” zo verklaart de jonge voormalige opperman, die sinds kort werkloos was geworden. “Ik had geen cent op zak en bijna geen behoorlijke kleeren meer aan het lijf.” Van de winst kocht hij dan ook brood, een broek en sokken, die hij nog steeds droeg toen hij werd gearresteerd. De resterende 2 gulden en 2 centen werden door de politie in beslag genomen, evenals het rijwiel.
Veelpleger
Je zou bijna medelijden krijgen met de werkloze Gerardus en best een beetje begrip kunnen opbrengen voor deze diefstal. Bij zijn verklaring doet hij echter ook een boekje open over zijn criminele verleden. Zo heeft hij al negen weken in de tuchtschool doorgebracht wegens diefstal van rijwielbelastingmerken. Drie jaar geleden werd hij bovendien gesnapt bij het stelen van een aantal planken van het voormalige Nederlandse leger, zo bekent hij. “Ik heb overigens nimmer een misdrijf gepleegd,” voegt hij er enigszins trots aan toe.
Gerardus verzoekt de rechter om naar zijn aanstaande schoonfamilie te gaan, zodat hij de 20 gulden terug kan betalen aan de Amsterdammer, aan wie hij de fiets heeft verkocht. Uit verschillende aandoenlijke handgeschreven briefjes kunnen we opmaken dat er geen gehoor is gegeven aan zijn herhaalde verzoeken.
Smeekbedes
Het eerste briefje van Gerardus, gedateerd op 24 oktober 1942, komt uit cel 7 van het Huis van Bewaring. Hierin vraagt hij heel beleefd om een ‘afekaat’ (advocaat): “Met deze zed ik mij neder om (…) u te vraagen of u zoo goed wild zijn en steuren mij een afekaat daar ik hier in de cel mee kan spreeken, Eedelachtbaaren, want hier lang in die cel ziten te kijken of te treuren dat is ook niks.”
Gerardus lijkt weinig geduld te hebben, want een dag later klimt hij alweer in de pen en geeft hij aan dat hij nu toch écht de waarheid wil gaan spreken. Hij schuift de schuld opeens in de schoenen van een andere man. Wanneer hij iemand zou kunnen spreken, zou hij het adres van die man meebrengen, die nog veel meer fietsen gejat zou hebben.
Ook dit verzoek blijkt geen resultaat te hebben, want het volgende briefje dat we vinden in dit procesdossier dateert van 31 oktober. “U zit steeds te wachten op de waarhijd van mij en u hebt meschien denk ik al de Poliesie uit Mill en omstreeken op gebeld om die man te zoeken maar als ik u mag spreeken zal ik beleeft de waarheijd vertelen hoe hed in mekaar zit want die man zald u waarschijndelijk niet kunnen vinden,” aldus Gerardus. Hij zet dus steeds weer een andere troef in om de rechter te kunnen spreken.
Hij speelt ook in op de emotie door te refereren aan zijn geplande bruiloft met Grada Willems, die de ene keer uit Keulen zou komen, maar in een andere brief opeens in Gemert woont: “dan wouw ik u ook vraagen beleeft of ik dan zoms ook los mag tot hed voorkomt alsteblieft mijn heer want ik heb een meid in Gemert zitten en daar moet ik med gaan trouwen.”
“Ik hoop dat het gaad”
Alle inspanningen ten spijt, kon Gerardus de rechters niet overtuigen. Op 6 november waagt hij een ultieme poging en daarbij haalt hij alles uit de kast. “Ik wouw u eens de waarhijd schrijfen ofer die fiets want segen kan ik dat toch niet, daar ben ik veel te zeenuachtent voor,” zo begint hij. Zijn ‘partner in crime’ heeft nu opeens een naam, namelijk M. de Vries. Volgens Gerardus was deze De Vries de aanstichter van de diefstal en was hij ook degene die het rijwiel heeft gestolen en het onherkenbaar heeft gemaakt.
Na nog enkele details over die bewuste avond in Boekel gaat hij over tot zijn laatste smeekbede. Hij vraagt of hij in de tussentijd nog even snel mag trouwen met Grada, omdat een aanstaande schoonzoon achter de tralies een schande zou betekenen voor haar ouders. “Ik zal u er veel bedanken ervoor want dan heb ik voort een thuis en u zuld nooid geen last meer van mij hebben daar zal ik voor zorgen. Nu op afwachtent van mij schrijfen maar ik hoop dat het gaad,” zo besluit de zenuwachtige verdachte.
Tot driemaal toe herhaalt hij dat hij hoopt ‘dat het gaad,’ maar deze hoop is tevergeefs. Gerardus wordt veroordeeld tot tien maanden cel op 21 januari 1943. In mei van dat jaar vinden we nog een afwijzing van een gratieverzoek. De kans op herhaling is te groot, meent de rechter.
Gerardus Johannes Michels heeft dus tien maanden binnen vier muren moeten doorbrengen. Als klap op de vuurpijl is ook het geplande huwelijk waarschijnlijk niet doorgegaan. In 1943 komen hun beide namen namelijk niet voor in de huwelijksregisters van Gemert. Zo zie je maar, de aanhouder wint dus niet altijd…
Bronnen:
Deze blog is geschreven in het kader van de Openbaarheidsmaand 2019.
Rechtbank in ’s-Hertogenbosch, 1940-1949 (toegang 810), inventarisnummer 26, procesdossier 9832.
Rechtbank in ’s-Hertogenbosch, 1940-1949 (toegang 810), inventarisnummer 135, vonnis rolnummer 9832.