Archieven

152 Wij ondergetekenden, Schepenen van Herpen Land van Ravenstijn, certificeren dat voor ons gecompareerd en verschenen zijn Gijsbert van Uden en Willemina van Oudvorst echtelieden, te kennen gevend, dat voor ongeveer twee en twintig jaar der comparanten moeij Theodora Rigters te Langel verdronken zijnde, deze tot erfgenamen hadden nagelaten, wijlen Derk van Os als in huwelijk hebbend een zuster van de overledene, genaamd Maria Rigters voor de ene helft en welke zich als erfgenamen gedragen hebben. En voor de wederhelft erfgenamen zouden zijn geweest de kinderen van de overledene zuster wijlen Helena Rigters bij wijlen Gerardus van Oudvorst, zijnde de tweede comparante en haar broer Hendrik van Oudvorst. Dat echter de comparanten echtelieden zich niet als mede erfgenamen hebbende willen gedragen, Hendrik van Oudvorst zich mitsdien alleen voor de wederhelft gedragen heeft als erfgenaam. Dat de overledene onder andere had nagelaten een halve mergen Uiterwaard in een onverdeelde camp onder Neerloon Land van Cuijk. Dat dadelijk na het overlijden wijlen Derk van Os de helft van voornoemde halve mergen en dus een en een halve hond in possessie genomen heeft en de wederhelft daarvan door Hendrik van Oudvorst mede in possessie genomen is, dezelve van jaar tot jaar verpacht en ook de pachtpenningen alleen genoten heeft. Dat Hendrik van Oudvorst anderhalve hond Uiterwaard op 28 december 1792 voor vierhonderdtachtig gulden aan Hendrik Matthijssen uit de hand verkocht en behoorlijk getransporteerd hebbend in bedenking gekomen is, dat van wegens de comparanten echtelieden zou behoren te blijken, dat zij nalatenschap hadden gerenuntieerd en dezelve geabandonneerd. Zo is het, dat zij comparanten echtelieden ter instantie en op requisitie van haar meer genoemde broeder Hendrik van Oudvorst, verklaarden waar en waarachtig te zijn,