Tusschen Johannes van de Wetering wonende te Heesch ter eenre, en a. Johannes van de Ven, b. Peter van de Ven, c. Martinus van de Ven, d. Erke van de Ven, en e. Joost van de Ven, allen wonende te Heesch ter andere zijde, eerstgemelde geeft in ruiling een perceel bouwland gelegen te Heesch in Munkesvinkel sectie D nummer 519 groot zeven en vijftig roeden 20 ellen en een perceel bouwland gelegen aldaar [te Heesch] sectie D nummer 545 groot 53 roeden 60 ellen te zamen geschat op een onzuivere huurswaarden van f 25,00 onverminderd de natemeldene eerst. De comparanten ter andere zijde geven in ruiling: een perceel bouwland gelegen te Heesch sectie B nummer 693, groot 65 roeden 20 ellen en een perceel dito gelegen aldaar [te Heesch] sectie B nummer 703 groot 38 roeden 20 ellen geschat onverminderd de natemelde rente op f 25,00 onzuivere huurswaarden, 2 eerstgenoemden perceelen zijn belast met eene jaarlijksche rente aan het rijk ten bedrage van de 1/2 in 86 centen, en 2 laatstgenoemde perceelen met jaarlijks een mud 5 schepelsrogge aan het geeshuis te 's-Hertogenbosch, zonder toegifte van een of andere zijde.