Archieven

67 Johan Godtfridt van Bodinckhuijse als last en procuratie hebbende van Vrouwe Judith van Linden, douairière de Merwijck. Vrouwe der Heerlijkheid Kessel, en de Heer Caspar van Merwijck, Heer van dezelfde Heerlijkheid, en deze zich ook sterk makend voor zijn andere broers en zusters, (blijkens procuratie gepasseerd voor Leonart Spee en Dirck van de Velde, schepenen der Heerlijkheid Kessel, d.d. 4 september 1681. Ondertekend door Wijnaert Jansse, loco-secretaris, en de lastgevers) verklaart voor zijn principalen ontvangen te hebben van Johan Hendrick Baron de Ketelaer, Heer van Assen, Aldendorp en Nestelraat(?) een kapitaal van 3000 gld. tegen een jaarlijkse rente van 180 gld. Tot onderpand dient een boerderij genaamd de Dommelsvoort, die in gebruik is van de Weduwe van Jan van Thienen, met bijbehorend bouw- en weiland. Indien de schuldenaren binnen twee maanden van de vervaldag betalen wordt de rente verlaagd tot 5%. Geld lenen binnen het district Venray heeft het voordeel dat men niet zoals in overige plaatsen onder allerlei benamingen inhoudingen of kortingen op de rente toepast. In een renvooi aangebracht op 22 juli 1693 verklaren de schepenen Thijs Barten, Jan Cornelissen en Engel Jurriens dat uit een door procureur R.B. van der Booij t.b.v. Caspar van Meerwijck, Heer van Kessel, ondertekende kwitantie blijkt dat de schuld en de achterstallige door hem met 1250 rijksdaalders is betaald.