Archieven

48 Rekest van Johan Lodewijk Winckel drossaard der vrije heerlijkheid Nieuwkuijk inhoudende dat de suppliant op 2 februari was aangesteld tot drossaard welke aanstelling was geapprobeerd op 15 februari 1787 en op 14 maart daaraan volgende op die post was geïnstalleerd en op dezelfde dag aldaar zijn domicilium had gevestigd en zijn ambt had waargenomen tot 14 april, waarna hij zich had begeven naar het stadje Buuren, waar hij zich te voren omtrent 9 maanden als een passagier in een logement had opgehouden om van daar naar Nieuwkuijk te laten transporteren de goederen die nog in Buuren stonden, waarop de suppliant op 17 april 1787 werd verzocht om op de 18e april bij de drossaard en magistraat te komen en toen door onpasselijkheid verhinderd geworden zijnde dezelfde had laten verzoeken bij de suppliant te komen waarop op 18 april was gevolgd een informele schriftelijke citatie en dagvaarding om op de 19e te verschijnen voor de drossaard en magistraat van Buuren om te aanhoren dusdanige informatie als de Heer Citaat zou oordelen en behoren, waaruit de suppliant oordeelde en zijdeling onderricht was, dat men hem op een politieke wijze wilde uithoren en nog indispoot zijnde, daarop niet was gecompareerd, maar geantwoord had, dat de eer had een ambtenaar te zijn van de Staten Generaal en in de Meierij van ’s-Hertogenbosch thuis hoorde en men hem kon dagvaarden voor zijn competente rechter , zijnde de Raad van Brabant en dat de suppliant in Buuren maar een vreemdeling was; welke de drossaard van Buuren aangemerkt had als een hoon van de magistraat aangedaan en op dezelfde dag de suppliant had gearresteerd in persoon en bij zich hebbende de goederen en dat vervolgens had kunnen goedvinden den suppliant een criminele actie aan te doen en tegen hem een eis in te leveren om die aangedane hoon honorabel en profitabel te beteren;