Archieven

147 Rekest van mr. Jan van Groenevelt raad en schepen van de stad Leiden en mr. Simon van Gerwen mede raad en oud-schepen van die stad die zijn gecommitteerd tot de bewindvoering der Oostindische Compagnie [VOC] ter kamer in Amsterdam, beiden in kwaliteit als in het testament van Maria Thijssen is aangegeven voogden over de persoon en goederen van van haar enige zoon Daniel Velters in huwelijk verwekt door wijlen Francois Velters in zijn leven griffier van ’s-Hertogenrade en nog mr. Petrus Cunaus veertig in rade der genoemde stad als speciale last en procuratie hebbende van mr. Johan Theodoor Velters kwartierschout en dijkgraaf van kwartier Maasland, de grootvader paternel van genoemde Daniel Velters; Maria Thijssen na haar 2e huwelijk met een zekere Thomas Koets drossaard van Berlicum en Middelrode is in maart 1739 overleden; Daniel Velters wilde men laten trouwen met de dochter van Dirk Coets de vader van Thomas Coets welke Daniel in februari 1739 nog maar 14 jaren oud was [zéér uitvoerige beschouwing met veel details – ruim 6 folio’s] – zie ook folio 424, 437 verso, 455, 456 verso

61 Request van drossaard, schepenen, borgemeesters, armmeesters, kerkmeesters en kapelmeesters representerende het gehele corpus van Berlicum en Middelrode met Mr. David Le Leu de Wilhem als Heer van Berlicum en Middelrode. Ze hebben daarin verzocht verschoond te mogen blijven van bepaalde ‘ondraaglijke ende ruineuse bevelen, ordonnantien vervat in de missives en publicatie van de raad en rentmeester generaal der domeinen’. Er ontstaat discussie over de bevoegdheid tot het opleggen van dit soort verplichtingen, wat tot een proces leidt. Inzet van het conflict is de schouwvoering

67 Missive van de raad en rentmeester n.a.v. een request gepresenteerd door Abraham Schortes [?] officier te Berlicum en Middelrode die de schepenen aldaar had verzocht om executabel te verklaren de boeten gestatueerd in het plakkaat van 11 november 1664 op personen die in gebreke blijven in het kader van de schouwvoeringen

8 Request van Hubert Schotte officier der heerlijkheid Berlicum en Middelrode waarin hij verzoekt om de juiste interpretatie van art. 34 van de ordonnantie van de jacht dd. 16.6.1656 onder meer op het houden van duiven. De bepaling houdt in dat ‘niemand geen duijfhuijs of tille zal moogen hebben van duijven die te velde vliegen ten zij hij effective onder de ploege hebben ende bezaaijde vier buenderen land’