Archieven

122 Adriaan van den Biggelaar, bierbrouwer; Rudolph Christiaan Friesen, handelaar beiden te Grave, tevens als gevolmachtigden van: 1. Petrus Johannes Martinus Hermans, wethouder; 2. Gerardus Arts, particulier te Grave als regenten van het Armbestuur en het Catharina Gasthuis te Grave; Maurits Johan de Bruijn, kapitein, te Grave voor zich en als gevolmachtigde van: 1. Willem Staats Evers, oud procureur-generaal van Gelderland, wonend te Arnhem; 2. Wilhelmina Anna Helena Raauws, zonder beroep te Arnhem; 3. Debora Johanna de Bruijn gehuwd met Johannes Coenraad Wagner, luitenant-kolonel en commandant van het regiment Cavalerie te Utrecht; 4. Rudolph Florence de Bruijn, gepensioneerd kapitein der artillerie, wonend op huize Hulsen in de gemeente Nijmegen; 5. Jacqueline Helena Carolina Susanna Angela de Bruijn gehuwd met Antonie Hendrik Drijfhout van Hooff, majoor der veldartillerie te ’s-Gravenhage verkopen de korentienden van de oogsten van dit jaar, alsmede de naweide, van percelen onder Wanroij bij de molen, de Broekkant en de Lampersche velden, het Hoogveld, Verlorenhoek, het Boersveld, dorpsveld in de Knappert, de Groenhoeven, de Noord, de Kievitskampen, de Busch, de Peelkantse hoeven, het Molenveld, het Fransche veld, het Park onder St. Hubert het Voortsveld, het Bergsveld, Speekseveld, Huische veld, veld van de Kleine Hoef, veld van de Groote Hoef voor totaal f 3.423,--.

10 De heer P.A.C von Dolhopff gepensioneerd luitenant van competente ouderdom, een man van eer, staande te goeder naam en faam, welke ter instantie van Peter van den Heuvel wonende alhier en Jan van den Heuvel, wonende te St. Hubert voor de oprechte waarheid verklaarde Antoon Peters, pachter van de korenmolen te Mill in substantie te hebben horen zeggen. Dat hij de requirante zonder derselve consent en voorkennis als borgen voor de pacht van gemelde molen te Mill had laten aanschrijven, om reden dat zekere persoon te Haps woonachtig hem beloofd had borg te blijven en weigerde omdat hij de molen te hoog gepacht had, dat hij alstoen aan de heer over de pacht had verzocht om sÆ avonds of morgen borg te stellen, hetgeen hem werd toegestaan.

7 Willem van Sambeek, oud 52 jaren, wonende tot Mill, welke behoorlijk alhier gearresteerd zijnde, ter instantie en requisitie van Peter van den Heuvel, wonende alhier en Jan van den Heuvel, wonende tot St Hubert voor de zuivere en oprechte waarheid verklaarden dat hij enige dagen na het verpachten van de koren-wind-en rosmolen te Mill in den jaar 1797 door Antoon Peters, pachter van gemelde molen is aangezocht om voor de pachtpenningen borg te blijven. De deponent hiermede zijn voorschreven verklaarde eindigende heeft na duidelijke prolecture daarbij gepersisteerd voor reden van welwetendheid geSllegueert dat hun alle hetgeen voorschreven zeer welbewust en volkomen kennelijk is, als in textie en hebben elk de waarheid van hun, verklaarde met solemnele eed bekrachtigd.

6 Reijn Bus, 45 jaar, secretaris deser rechtbank en Joannes Hendrix oud 33 jaar, beide alhier woonachtig. Dewelke behoorlijk geciteerd zijnde ter instantie en requisitie van Peter van den Heuvel wonende alhier en Jan van den Heuvel, wonende tot St Hubert, en oprechte waarheid verklaren: en wel de 1e deponent den secretaris P Reijnen dat hij zich maandag 13-11-1797 ten stadhuize te Grave bevindend. Tijde dat aldaar door wijlen J Krieger als rentmeester van de domeinen en geestelijke goederen der stad Grave en Land van Cuijk, herkomend van de vorst van Nassau ten overstaande ambtman en gerichtspersonen der stad grave voornoemd openbaar en voor alle man werd verpacht, onder andere ook de korenwindmolen te Mill. Als toen heeft gezien en gehoord. Dat door Anton Peeters wonende alhier, vermelde molen gepacht te hebben aan den toenmalige ambtman J.A Krieger is verzocht en gevraagd heeft, een of meer dagen, kunnende de deponent de precieze tijd niet meer bepalen, respijt tot het stellen van borgen alzo hij zei die als toen daar niet bij hand te hebben en dat zulks voorgenoemde ambtman aan de zelven Antoon Peeters ook is geaccordeerd geworden. Voorts verklaren beiden deponenten samen, dat zij op zondag 3-6-1804 voornoemde Antoon Peeters ten huize van de weduwe H van den Heuvel binnen Wanroij hebben horen zeggen in substantie dat hij de requiranten zonder derzelve kennis van consent als borgen voor de pacht van de molen tot Mill had laten aanschrijven om reden dat zekere personen te Haps. Welke hem beloofd hadden borgen voor die pacht te zullen blijven, zulks onder voorgeving dat gemelde molen door hem te hoog gepacht was, weigerde en in vertrouwen dat hij zelf de pachtpenningen zou kunnen betalen.